Update
Uitspraken van 20-07-2022 tot 01-08-2022
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 15 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
De eerstvolgende EHRC Updates ontvangt u na het zomerreces, op 13 september.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Drie Duitse vakbonden hebben bij het Bundesverfassungsgericht zonder succes bezwaar gemaakt tegen wetgeving waardoor, wanneer binnen een ‘business unit’ verschillende cao’s gelden, de cao van de kleinste vakbond buiten toepassing blijft. Het EHRM benadrukt dat het recht op collectieve onderhandelingen geen recht op een cao omvat. Bovendien zijn er goede redenen om voor de Duitse regeling te kiezen en bestaan soortgelijke regelingen ook elders. Mede gelet op de ruime margin of appreciation oordeelt het Hof dat art. 11 EVRM niet is geschonden.
(Zaaknaam: Association of Civil Servants and Union for Collective Bargaining e.a. t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2022:0507JUD000081518, EHRC-2022-0200) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij een routinecontrole wordt bij een man die een levenslange gevangenisstraf uitzit wat pornografisch materiaal aangetroffen. Daarvoor krijgt hij een tuchtrechtelijke waarschuwing. Het EHRM merkt op dat klager het materiaal puur voor eigen gebruik onder zich had en dat er geen risico was voor de goede zeden of de rust in de gevangenis. Ondanks de ruime margin of appreciation die staten hebben bij het beschermen van de goede zeden, ziet het onvoldoende redenen voor het opleggen van de waarschuwing. Die is dan ook in strijd met art. 8 EVRM.
(Zaaknaam: Chocholáč t. Slowakije, ECLI:CE:ECHR:2022:0707JUD008129217, EHRC-2022-0201) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In de oprichtingsakte van een in 1563 opgerichte stichting staat vermeld dat de stichting moet worden beheerd door afstammelingen van de oprichter. De extra inkomsten die de stichting verwerft komen alleen aan mannelijke afstammelingen ten goede. Nu de nationale rechter de bepalingen van de stichtingsakte wilde respecteren heeft Necmiye Dimici nooit van deze inkomsten kunnen profiteren. Het EHRM oordeelt dat nationale rechters een positieve verplichting hebben om het gelijkheidsbeginsel te beschermen, ook als uit (zeer oude) contracten iets anders voortvloeit. Bij gebreke aan een rechtvaardiging is art. 1 EP jo. art. 14 EVRM geschonden.
(Zaaknaam: Dimici t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2022:0507JUD007013316, EHRC-2022-0202) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In januari 2020 heeft het EHRM in een eerdere uitspraak in een door Jurišić aangespannen zaak geoordeeld dat de nationale autoriteiten ten onrechte geen uitvoering hadden gegeven aan een contactregeling tussen Jurišić en zijn zoon. Ook na die uitspraak is het contact niet hersteld. Het EHRM ziet hierin voldoende nieuwe feiten om deze zaak te beoordelen, al ligt de tenuitvoerlegging van de eerdere uitspraak nog voor bij het Comité van Ministers. Het ziet nu echter geen schending van art. 8 EVRM, nu Jurišić zelf onvoldoende heeft gedaan om mee te werken aan een effectief herstel van het contact.
(Zaaknaam: Jurišić t. Kroatië (nr. 2), ECLI:CE:ECHR:2022:0707JUD000800021, EHRC-2022-0204) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2019 heeft het EHRM geoordeeld dat Turkije het EVRM heeft geschonden door mensenrechtenactivist Kavala in voorarrest te nemen. Er bestond geen redelijke verdenking tegen hem en het voorarrest was waarschijnlijk vooral bedoeld om Kavala tot zwijgen te brengen. Het EHRM gaf ook aan dat Kavala moest worden vrijgelaten, maar dat is niet gebeurd. Het CvM heeft daarom een inbreukprocedure tegen Turkije gestart. Het EHRM oordeelt dat Turkije tekort is geschoten in de tenuitvoerlegging van de eerdere uitspraak en geen goede redenen had om Kavala te blijven vasthouden. Turkije heeft daarmee gehandeld in strijd met art. 46 lid 1 EVRM.
(Zaaknaam: Kavala t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2022:0711JUD002874918, EHRC-2022-0205) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een mensenrechtenactivist heeft zich in een open brief voorstander getoond van het fictief registreren van migranten. Dergelijke registraties zijn in 2014 strafrechtelijk verboden. De mensenrechtenactivist is daarop strafrechtelijk vervolgd voor het toelaten van een dergelijke registratie op haar woonadres in 2013. Het EHRM oordeelt dat daarbij sprake is geweest van het met terugwerkende kracht toepassen van strafwetgeving, in strijd met art. 7 EVRM. De veroordeling levert daarentegen geen schending op van de uitingsvrijheid (art. 10 EVRM), nu er geen relatie is gebleken tussen klaagsters eerdere uitspraken, haar strafbare gedrag en de vervolging daarvoor.
(Zaaknaam: Kotlyar t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2022:0712JUD003882516, EHRC-2022-0206) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij de beoordeling van het hoger beroep in de strafzaak van Loizides staken bij het Hooggerechtshof de stemmen. Naar Cypriotisch recht betekent dit dat uitspraak wordt gedaan ten nadele van degene bij wie de bewijslast rust in het hoger beroep. In dit geval was dat Loizides. Het EHRM overweegt dat een dergelijke regeling niet onredelijk is en het voor Loizides duidelijk genoeg moet zijn geweest wat het uiteindelijke oordeel was van het Hooggerechtshof. Art. 6 EVRM is dan ook niet geschonden.
(Zaaknaam: Loizides t. Cyprus, ECLI:CE:ECHR:2022:0507JUD003102915, EHRC-2022-0207) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2014 is in de Egeïsche Zee een boot met 27 migranten gezonken; daarbij zijn 11 mensen om het leven gekomen. Volgens overlevenden was er sprake van een pushbackoperatie, volgens de Griekse overheid juist van een reddingsoperatie. Op basis van de feiten acht het EHRM het aannemelijk dat het niet ging om een reddingsoperatie. Het houdt de Griekse autoriteiten dan ook verantwoordelijk voor het overlijden van de opvarenden. Daarnaar is te weinig onderzoek gedaan, in strijd met art. 2 EVRM. Verder concludeert het Hof dat de overlevenden na aankomst in de haven aan vernederende behandelingen zijn onderworpen.
(Zaaknaam: Safi e.a. t. Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2022:0707JUD000541815, EHRC-2022-0208) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Scavone is tot vier keer toe het slachtoffer geworden van ernstig huiselijk geweld door haar echtgenoot. Er is daarbij wel onderzoek ingesteld en er zijn ook preventieve maatregelen genomen en strafrechtelijke vervolgingen ingesteld. Een aantal daarvan is echter (deels) afgestuit op verjaringstermijnen. Het EHRM oordeelt dat bij geweldsmisdrijven en ernstig huiselijk geweld geen sprake zou mogen zijn van verjaring. Zeker nu de vertragingen in dit geval te wijten waren aan de Italiaanse autoriteiten, zijn die tekortgeschoten in hun (positieve) verplichtingen onder art. 3 EVRM.
(Zaaknaam: Scavone t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2022:0707JUD003271519, EHRC-2022-0209) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een onderneming heeft in 2000 een kasteel gekocht. Dat is vervolgens gedurende ruim acht jaar in beslag genomen in verband met een strafvervolging van de manager van de onderneming. In die periode is het kasteel niet onderhouden, wat volgens de onderneming een schadepost van 5,5 miljoen euro heeft opgeleverd. Daarvoor heeft de staat geen vergoeding hoeven betalen. Het EHRM acht die situatie in strijd met art. 1 EP EVRM, nu de staat duidelijk verplicht was het onderhoud te dragen. Ook zijn er onredelijk hoge bewijseisen opgelegd aan de onderneming om de causaliteit van de schade aan te tonen.
(Zaaknaam: SCI Le Chateau du Francport t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2022:0707JUD000326918, EHRC-2022-0210) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Tegen een journalist is in 2006 een fatwa uitgesproken vanwege een beweerdelijk haatzaaiende publicatie. Hij werd daarvoor ook veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Toen hij weer vrijkwam heeft hij opnieuw kritische stukken gepubliceerd over het Iraanse regime. Vlak na zo’n publicatie is hij doodgestoken. De journalist had op dat moment niet aangegeven zich bedreigd te voelen en volgens het Hof waren er ook geen andere redenen waarom de staat wist of kon weten van een levensbedreigend risico. De staat heeft zijn preventieve verplichtingen onder art. 2 EVRM dus niet geschonden; wel is er ontoereikend onderzoek uitgevoerd naar de toedracht.
(Zaaknaam: Tagiyeva t. Azerbeidzjan, ECLI:CE:ECHR:2022:0707JUD007261114, EHRC-2022-0211) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Samen met een organisatie verzetten twee Franse burgers zich tegen de aanleg van een nieuwe hoogspanningsleiding met een bijzonder hoog voltage. Nu zij dichtbij de hoogspanningsleiding wonen, zouden zij gezondheidsrisico’s lopen door het veroorzaakte elektromagnetisch veld. Het EHRM erkent de correlatie tussen dit elektromagnetisch veld en gezondheidsrisico’s bij kinderen. De twee klagers in deze zaak hebben echter niet aangetoond dat zij zelf – als volwassenen – concrete risico’s lopen, ook al nu ze vrij ver van de hoogspanningsleiding vandaan wonen. Hun privéleven is daarmee niet geraakt, zodat de zaak klacht ongegrond is.
(Zaaknaam: Thibaut t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2022:0614DEC004189219, EHRC-2022-0212)