Update
Uitspraken van 26-10-2022 tot 07-11-2022
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 20 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
De redactie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Rondom de onafhankelijkheid van Algerije zijn specifieke voorzieningen getroffen voor mensen die de Franse nationaliteit wilden behouden of verwerven. De ouders van klager hebben destijds niet van die voorzieningen gebruik gemaakt, waardoor hij ook zelf niet de Franse nationaliteit heeft gekregen. Hij vindt dat dit een ongelijke behandeling oplevert ten opzichte van mensen die na de onafhankelijkheid zijn geboren en waarvoor een andere nationaliteitsregeling geldt. Het Hof oordeelt dat de destijds getroffen regeling gerechtvaardigd is en dat er bovendien gemakkelijke en toegankelijke manieren bestaan om alsnog de Franse nationaliteit te verwerven. Art. 8 jo. 14 EVRM is dan ook niet geschonden.
(Zaaknaam: Zeggai t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2022:1013JUD001245619, EHRC-2022-0275) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De Roemeense wegenbouwonderneming Theo National Construct was een partnerschap aangegaan met de Moldavische ondernemingen Q en S, waarbij Theo National Construct waardevolle machinerie inbracht. Via allerlei wegen wist onderneming S vervolgens Theo National Construct uit de constructie te zetten, waarna de machinerie op de bank overging die eerder leningen aan het samenwerkingsverband had verstrekt. Het EHRM vermoedt kwade trouw en fraude bij de procedures die S heeft aangespannen en oordeelt dat de procedures jegens Theo National Construct willekeurig en onrechtmatig zijn verlopen. Het stelt dan ook een schending vast van art. 1 EP EVRM.
(Zaaknaam: Theo National Construct S.R.L. t. Moldavië, ECLI:CE:ECHR:2022:1011JUD007278311, EHRC-2022-0274) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Op een nieuwswebsite zijn verschillende artikelen geplaatst waarin kritisch wordt gerapporteerd over de rol van een openbaar aanklager – O.S.H. – in een strafzaak waarin de verdachte is vrijgelaten. O.S.H. heeft geprocedeerd wegens reputatieschade en is in het gelijk gesteld. Het EHRM oordeelt dat daarmee inbreuk is gemaakt op de uitingsvrijheid van de nieuwssite. Nu het ging om een onderwerp van algemeen belang, de reputatie van O.S.H. niet ernstig is aangetast, er een voldoende feitelijke basis was voor het artikel en de opgelegde civiele schadevergoeding (1000 euro) een ontmoedigend effect kon hebben, concludeert het Hof dat art. 10 EVRM is geschonden.
(Zaaknaam: Stancu e.a. t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2022:1018JUD002295316, EHRC-2022-0273) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een jonge vrouw raakte zwanger, maar haar ouders waren sterk tegen de zwangerschap gekant. Zij dwongen haar – in het geval van de vader met zware bedreigingen – tot een abortus. De arts in het (openbare) ziekenhuis ging hierin mee en voerde de abortus uit, waarbij hij ook geen goed medisch onderzoek uitvoerde. Het EHRM houdt de staat daarom medeverantwoordelijk voor de gedwongen abortus, waarvan het aanneemt dat die onder zodanige dwang plaatsvond dat art. 3 EVRM is geschonden. Daarnaast is er na de abortus onvoldoende via het strafrecht opgetreden, waardoor de staat ook zijn procedurele positieve verplichtingen niet is nagekomen.
(Zaaknaam: S.F.K. t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2022:1011JUD000557812, EHRC-2022-0272) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Inwoners van Lipetsk ondervinden al jaren schadelijke effecten door de uitstoot van grote (staal- en cement-)fabrieken in de omgeving. Het EHRM benadrukt dat in een geval als dit geen individuele gezondheidsschade hoeft te worden bewezen voor toepasselijkheid van art. 8 EVRM, maar dat het voldoende is dat de kwaliteit van leven in algemene zin aantoonbaar is benadeeld. De Russische autoriteiten hebben weliswaar enige maatregelen getroffen om de uitstoot te verminderen, maar zij zijn daarbij onvoldoende voortvarend te werk gegaan. Daardoor hebben ze geen redelijk evenwicht bereikt tussen de op het spel staande belangen en is art. 8 EVRM geschonden.
(Zaaknaam: Pavlov e.a. t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2022:1011JUD003161209, EHRC-2022-0270) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Muhammad, een Spanjaard van Pakistaanse afkomst, is op zeker moment staande gehouden en gevraagd om zijn identiteitsbewijs. Volgens Muhammad was daarbij sprake van etnische profilering en van discriminatie op grond van ras. Het EHRM wijst erop dat iemand die beweert slachtoffer te zijn van profilering voldoende materiaal moet aandragen om een vermoeden van discriminatie te vestigen. Daar is Muhammad niet in geslaagd, zodat art. 8 jo. 14 EVRM niet zijn geschonden. Daarnaast had Muhammad voldoende mogelijkheden om rechtsbescherming te krijgen en om onderzoek te laten doen naar de eventuele discriminerende bejegening.
(Zaaknaam: Muhammad t. Spanje, ECLI:CE:ECHR:2022:1018JUD003408517, EHRC-2022-0269) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een Deense staatsburger heeft in 2017 meegevochten in Syrië. Daarbij heeft hij Deense regelgeving overtreden op grond waarvan het niet was toegestaan om in het conflictgebied al-Raqqa te zijn. Het EHRM oordeelt dat de regelgeving voldoende duidelijk was. De veroordeling van klager tot zes maanden gevangenisstraf was daarom niet in strijd met het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel (art. 7 EVRM), ook al werd het verbod voor al-Raqqa later ingetrokken. Evenmin levert de veroordeling een ongerechtvaardigde aantasting op van de vrijheid om het land te verlaten (art. 2 P4 EVRM).
(Zaaknaam: Mørck Jensen t. Denemarken, ECLI:CE:ECHR:2022:1018JUD006078518, EHRC-2022-0268) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Zweden is een regeling ingevoerd waarbij voor gezinshereniging voor vluchtelingen een wachttijd van twee jaar geldt. Deze regeling is vooral ingegeven door de wens de druk van vluchtelingen op sociale voorzieningen en het economisch welzijn te verminderen. Het EHRM acht de regeling redelijk en niet te belastend, ook niet in het concrete geval van de klagers. Dat de regeling alleen geldt voor mensen die uit een algeheel onveilige situatie zijn gevlucht en niet voor mensen die persoonlijk vrezen voor vervolging of mishandeling, acht het Hof niet in strijd met art. 8 jo. 14 EVRM.
(Zaaknaam: M.T. e.a. t. Zweden, ECLI:CE:ECHR:2022:1020JUD002210518, EHRC-2022-0267) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een vuilnisbelt in Klin, Rusland, veroorzaakte stankoverlast, luchtvervuiling en grondwaterverontreiniging. Hoewel moeilijk aantoonbaar is dat omwonenden hierdoor gezondheidsschade hebben geleden, is het, gelet op het stelselmatig overschrijden van alle relevante emissienormen, aannemelijk dat hun welzijn is aangetast. Het enkele onrechtmatige handelen van de exploitant is geen reden om een schending aan te nemen van art. 8 EVRM, maar de staat heeft ook te weinig gedaan om de naleving van de normen actief af te dwingen. Daardoor is er geen ‘fair balance’ gevonden tussen het belang bij effectieve afvalverwerking en de privacybelangen van omwonenden, in strijd met art. 8 EVRM.
(Zaaknaam: Kotov e.a. t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2022:1011JUD000514218, EHRC-2022-0266) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een chirurg heeft in 1992 een Israëlische patiënt geopereerd, die daarbij ernstig gehandicapt is geraakt. De patiënt heeft in Israël een schadevergoedingsprocedure tegen de chirurg ingesteld. De laatste wilde daarbij niet aanwezig zijn, maar wilde wel verklaringen afleggen en getuigen laten verhoren. Dat was niet mogelijk, maar desondanks hebben de Sloveense rechters het uiteindelijke vonnis (dat de chirurg verplichtte tot een schadevergoeding van 2,3 miljoen euro) erkend. Het EHRM oordeelt dat de Sloveense rechters daarbij ten onrechte te weinig aandacht hebben besteed aan de aantasting van de procedurele rechten van de chirurg, in strijd met art. 6 EVRM.
(Zaaknaam: Dolenc t. Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2022:1020JUD002025620, EHRC-2022-0265) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een Britse rechtszaak over geluidsoverlast is de eigenaar van een motorcrossterrein veroordeeld tot vergoeding van 60% van de proceskosten van de eisende partij. Door de specifieke Britse kostenvergoedingssystematiek bedragen die kosten bijna GBP 850.000. Het EHRM oordeelt dat het in eerdere rechtspraak (MGN Limited) heeft geoordeeld dat deze systematiek tot ‘inequality of arms’ kan leiden, vooral voor procespartijen die niet verzekerd zijn voor dit soort proceskosten. Hoewel het Britse Supreme Court dat heeft weerlegd, komt het EHRM ook nu tot het oordeel dat de systematiek in strijd is met art. 6 lid 1 EVRM.
(Zaaknaam: Coventry t. het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2022:1011JUD000601616, EHRC-2022-0264) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een Zevendedagsadventist kon vanuit de gevangenis iedere week extramuraal een kerkdienst bijwonen, tot de coronapandemie uitbrak. Toen werd hem wel de mogelijkheid geboden om de diensten online te volgen, maar dat weigerde hij. Het EHRM kent de staten een ruime margin of appreciation toe bij het bepalen van de noodzaak van bepaalde coronamaatregelen, gelet op de snel veranderende situatie. In dit geval zijn alle redelijke inspanningen verricht om de godsdienstvrijheid toch te kunnen garanderen, zodat de klacht over schending van de godsdienstvrijheid (art. 9 EVRM) kennelijk ongegrond is.
(Zaaknaam: Constantin-Lucian Spinu t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2022:1013JUD002944320, EHRC-2022-0263) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een lid van de vrouwenbeweging ‘Femen’ ontblootte in La Madeleine in Parijs haar bovenlichaam om te protesteren tegen de standpunten van de Katholieke kerk over abortus. Zij werd daarop veroordeeld tot een jaar voorwaardelijke gevangenisstraf en een schadevergoeding vanwege seksueel expliciet gedrag. Het EHRM acht de bestraffing voldoende voorzienbaar, maar besluit dat de nationale rechters te weinig rekening hebben gehouden met de boodschap die met de actie werd uitgedragen en dat de opgelegde sanctie disproportioneel hoog was. De veroordeling is dan ook in strijd met art. 10 EVRM.
(Zaaknaam: Bouton t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2022:1013JUD002263619, EHRC-2022-0262) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2018 is er een tuchtprocedure tegen een Roemeense rechter gestart, die uiteindelijk heeft geleid tot een zaak bij het EHRM. In een andere procedure over de materie heeft de rechter stukken meegestuurd over de minnelijke schikking die het EHRM probeerde te treffen. Deze stukken zijn ook in de media gekomen. Het Hof oordeelt dat deze verspreiding van de stukken in strijd is met de vertrouwelijkheidsplicht en dat er daardoor sprake is van misbruik van het klachtrecht bij het EHRM. De klacht is daarom conform art. 35 lid 3 EVRM niet-ontvankelijk.
(Zaaknaam: Bogdan t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2022:0927DEC003291620, EHRC-2022-0261) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bierski heeft een zoon met het syndroom van Down. De moeder, A.R., verhindert het contact tussen Bierski en zijn zoon. Als de zoon meerderjarig wordt, is het daardoor en door procedurele belemmeringen voor Bierski twee jaar lang zelfs helemaal niet mogelijk om zijn zoon te zien. Het EHRM aanvaardt in deze omstandigheden dat er gezinsleven bestaat tussen Bierski en zijn zoon, ook al is die meerderjarig, vooral omdat Bierski een van de weinige mensen is die met de jongen kan communiceren. Doordat het contact verhinderd is zonder dat daarmee een duidelijk doel is gediend, is art. 8 EVRM geschonden.
(Zaaknaam: Bierski t. Polen, ECLI:CE:ECHR:2022:1020JUD004634219, EHRC-2022-0260) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Zwitserland wordt een nabestaandenuitkering voor weduwnaars beëindigd als hun kinderen meerderjarig zijn, maar blijft die voor weduwen doorlopen. In 2020 oordeelde het EHRM dat dit in strijd is met art. 8 jo. 14 EVRM. De Grote Kamer gaat nu nader in op het toepassingsbereik van art. 8 EVRM in socialezekerheidszaken. Het vestigt als hoofdcriterium dat een sociale voorziening of voordeel de organisatie van het gezinsleven direct raakt, zoals in casu het geval is. De Grote Kamer bevestigt vervolgens het kameroordeel dat de regeling is gebaseerd op achterhaalde rolopvattingen en daarom in strijd is met art. 8 jo. 14 EVRM.
(Zaaknaam: Beeler t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2022:1011JUD007863012, EHRC-2022-0259) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De Duitse Basu, van Indiase afkomst, en zijn dochter zijn in een internationale trein als enigen in de coupé onderworpen aan een identiteitscontrole. Het EHRM formuleert verschillende uitgangspunten voor het bewijs van etnische profilering. Het acht aannemelijk dat er hier sprake was van ‘targeting’ op grond van huidskleur of ras. Vanwege de ernstig stigmatiserende en nadelige gevolgen van onderscheid op grond van ras is er een positieve verplichting om onderzoek te doen bij een vermoeden van profilering. In dit geval is niet aan de daarbij te stellen zorgvuldigheids- en onafhankelijkheidseisen voldaan, in strijd met art. 8 jo. 14 EVRM.
(Zaaknaam: Basu t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2022:1018JUD000021519, EHRC-2022-0258) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
A. leed aan hartfalen en een ernstige maagdarmaandoening. Toen hij werd gekeurd in verband met de militaire dienstplicht werden echter geen problematische medische aandoeningen vastgesteld en werd een deel van zijn medisch dossier verwijderd. Hij werd goedgekeurd, maar binnen tien dagen na aanvang van de dienstplicht raakte hij in coma en overleed hij. Het EHRM houdt de staat verantwoordelijk voor het overlijden van A., gelet op het optreden van de militaire keuringsartsen. Daarnaast vertoonde het onderzoek naar het overlijden tal van inhoudelijke en procedurele tekortkomingen. Dit leidt tot vaststelling van een schending van art. 2 EVRM.
(Zaaknaam: Ashot Malkhasyan t. Armenië, ECLI:CE:ECHR:2022:1011JUD003581414, EHRC-2022-0257)