Update
Uitspraken van 25-05-2022 tot 03-06-2022
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 11 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
In de nieuwsberichten vindt u nu ook een annotatie bij de Advisory Opinion P16-2020-002 die we in nieuwsbrief 8 hebben gepubliceerd.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Na een relatiebreuk is T.C. lid geworden van de Jehova’s Getuigen. Hij betrok zijn dochter – die 12 dagen per maand bij hem verbleef – in zijn religieuze activiteiten. Na klachten van de moeder heeft een rechter T.C. verboden om zijn dochter bij zijn religieuze activiteiten te betrekken, nu dat in strijd zou zijn met haar belangen en welzijn. Het EHRM acht dat in de omstandigheden van het geval niet onredelijk en het ziet hierin ook geen ongelijke behandeling op grond van godsdienst tussen de ouders. Geen strijd met art. 14 jo. 8 EVRM.
19-05-2022
(Zaaknaam: T.C. t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2022:0519JUD005403218, EHRC-2022-0150) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
L.F. is een Romaman die een huis bezit in een Hongaars plaatsje. In 2011 werd zijn woning geïnspecteerd door gemeenteambtenaren (begeleid door politiemensen), zonder opgaaf van redenen. Achteraf bleek dat zij bezig waren met de voorbereiding van nieuw sociaal beleid. Het EHRM overweegt dat er geen wettelijke grondslag was voor de inspectie, die een inbreuk vormde op het recht op respect voor de woning. De inspectie was dan ook in strijd met art. 8 EVRM. De klachten over discriminatie beoordeelt het Hof niet, omdat die voor de laatste nationale rechter niet meer naar voren zijn gebracht.
19-05-2022
(Zaaknaam: L.F. t. Hongarije, ECLI:CE:ECHR:2022:0519JUD000062114, EHRC-2022-0146) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Kroatië is het bij aankoop van een eerste huis mogelijk om een ontheffing te krijgen van de overdrachtsbelasting. Twee mensen moesten later echter alsnog de overdrachtsbelasting betalen omdat zij binnen vijf jaar naar een andere woning verhuisden. Daardoor was niet voldaan aan de voorwaarde dat de aankoop was gericht op vervulling van een woningbehoefte. Hoewel deze voorwaarde niet expliciet in de wetgeving was opgenomen, acht het Hof die niet onredelijk. De beslissingen waren daarmee voldoende bij wet voorzien. Bovendien leverde betaling van de overdrachtsbelasting geen individuele en disproportionele last op, zodat art. 1 EP EVRM niet is geschonden.
19-05-2022
(Zaaknaam: Bežanić en Baškarad t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2022:0519JUD001614015, EHRC-2022-0143) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een advocaat heeft tijdens een pleidooi een sarcastische opmerking gemaakt over de manier waarop de rechter hem behandelde. Die werd als beledigend opgevat en de advocaat kreeg een boete opgelegd wegens minachting van de rechtbank. Het EHRM wijst op het beperkte bereik van de uitingen en op de context en het doel daarvan. Anders dan de nationale rechter oordeelt het Hof dat hier geen sprake is geweest van belediging, zodat het opleggen van een boete in strijd is met art. 10 EVRM.
17-05-2022
(Zaaknaam: Simić t. Bosnië en Herzegovina, ECLI:CE:ECHR:2022:0517JUD003976420, EHRC-2022-0148) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2012 is de bar van Oganezova, een bekend lid van de Armeense LGBT-gemeenschap in Armenië, in brand gestoken. Daarna is Oganezova het slachtoffer geworden van tal van vormen van (online en daadwerkelijke) vormen van intimidatie, doodsbedreigingen en hate speech. Uiteindelijk is zij naar Zweden gevlucht. Het EHRM oordeelt dat de combinatie van discriminerende motieven, ondermijning van de menselijke waardigheid en het oproepen van angst, maken dat art. 3 EVRM is geraakt. De autoriteiten zijn op alle punten tekortgeschoten in het onderzoeken van de homofobe motieven; politici hebben de brandstichting zelfs ondersteund. Daardoor is ook art. 14 EVRM geschonden.
17-05-2022
(Zaaknaam: Oganezova t. Armenië, ECLI:CE:ECHR:2022:0517JUD007136712, EHRC-2022-0147) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2015 hebben de Bulgaarse autoriteiten besloten een Irakese vluchteling met een verblijfsvergunning uit te zetten vanwege veiligheidsrisico’s. In verband daarmee heeft hij zeven maanden in bewaring gezeten. Uiteindelijk is de uitzetting niet doorgegaan, onder meer omdat identiteitsdocumenten ontbraken en Irak niet wilde meewerken aan verkrijging daarvan. Vanwege het ontbreken van een risico op uitzetting schrapt het Hof de klachten over art. 3 en 8 EVRM van de rol. Nu Bulgarije tijdens de detentieperiode onvoldoende heeft gedaan om de problemen met de identiteitsdocumenten op te lossen, was de detentie in strijd met art. 5 lid 1 (f) EVRM.
17-05-2022
(Zaaknaam: Ali Reza t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2022:0517JUD003542216, EHRC-2022-0142) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een kinderontvoeringsprocedure is in Tsjechië besloten dat X ten onrechte haar kind verhinderde om terug te keren naar haar vader in de Verenigde Staten. Aanvankelijk zou X met het kind meereizen naar de VS, maar later besloot ze anders en vocht ze de tenuitvoerlegging – zonder succes – bij de rechter aan. Het EHRM oordeelt dat de nationale rechters redelijke beslissingen hebben genomen en dat klaagster zichzelf ten onrechte heeft verzet tegen de tenuitvoerleggingsbeslissingen. Van een schending van art. 8 EVRM is dan ook geen sprake.
12-05-2022
(Zaaknaam: X t. Tsjechië, ECLI:CE:ECHR:2022:0512JUD006488619, EHRC-2022-0151) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De klager in deze zaak is onder curatele gesteld op verzoek van een welzijnsautoriteit. Hij heeft daartegen geprocedeerd en is in het gelijk gesteld. In lijn met de Kroatische regel dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen werd hij veroordeeld tot betaling van 815 euro proceskostenvergoeding, terwijl zijn uitkering slechts 164 euro per maand bedroeg. Volgens het Hof had klager misschien gefinancierde rechtsbijstand kunnen claimen, maar kon hetzelfde effect worden bereikt door de proceskosten van klager door de staat te laten vergoeden. Dat dit niet is gebeurd acht het Hof in strijd met art. 6 lid 1 EVRM.
12-05-2022
(Zaaknaam: Dragan Kovačević t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2022:0512JUD004928115, EHRC-2022-0145) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een linkse, groene partij is in 2012 opgericht. Om aan de verkiezingen te kunnen deelnemen moest de partij lokale congressen organiseren. Daarvoor kreeg zij geen toestemming van de lokale kiesraden omdat zij niet voldeed aan minimumeisen van vertegenwoordiging in de verschillende deelgemeenten. Het EHRM erkent dat dit een inbreuk op de verenigingsvrijheid oplevert, maar het acht die te billijken omdat op deze manier voldoende inbedding in de lokale structuren werd nagestreefd. Bovendien zijn de eisen hier objectief en neutraal toegepast. Er is dan ook geen schending van art. 11 EVRM.
10-05-2022
(Zaaknaam: Yeşiller ve Sol Gelecek Partisi t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2022:0510JUD004195514, EHRC-2022-0152) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Solyanik woont in de buurt van een begraafplaats die in de loop van de tijd steeds dichter bij zijn huis is komen te liggen. Dit levert grote gezondheidsrisico’s op, wat voor nationale rechters reden was om de gemeente een gebod op te leggen om een gezondheidsbeschermingszone te creëren. Aan dit gebod is nog geen uitvoering gegeven. Het EHRM overweegt dat art. 8 EVRM van toepassing is vanwege de ernst van de gezondheidsrisico’s. Het nationale handelen is flagrant in strijd met het nationale recht en daarmee ook met art. 8 EVRM.
10-05-2022
(Zaaknaam: Solyanik t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2022:0510JUD004798715, EHRC-2022-0149) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De Kok heeft fundamentele bezwaren tegen het Nederlandse systeem van zorgverzekeringen. Hij wil geen onderdeel uitmaken van een collectief systeem en zijn eigen lasten dragen; bovendien wil hij alleen gebruikmaken van homeopathische geneeskunde. Het EHRM oordeelt dat de verplichting om een basisverzekering voor de zorg af te sluiten wordt gerechtvaardigd door de wens van collectieve solidariteit en gezamenlijke bijdragen aan de zorgkosten. Klagers bezwaren komen bovendien niet voort uit een godsdienst of levensovertuiging. De verplichting een basisverzekering af te sluiten is dan ook niet strijdig met art. 8, 9 of 1 EP EVRM; de klachten zijn kennelijk ongegrond.
26-04-2022
(Zaaknaam: De Kok t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2022:0426DEC000144319, EHRC-2022-0144)