Update
Uitspraken van 27-02-2021 tot 15-03-2021
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 5 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij de geboorte van een kindje in 1994 zijn ernstige complicaties opgetreden, met zware handicaps voor het kind als gevolg. De ouders hebben tegen het ziekenhuis geprocedeerd omdat zij van mening zijn dat er sprake was van medische nalatigheid, maar deskundigen zagen geen causaal verband tussen medische tekortkomingen en de gezondheidstoestand van het kind. Het EHRM volgt deze nationale beoordeling en ziet geen materiële schending van de verplichtingen onder art. 8 EVRM. Wel oordeelt het dat de nationale procedure in strijd met art. 8 EVRM te lang heeft geduurd.
23-02-2021
(Zaaknaam: Vilela t. Portugal, ECLI:CE:ECHR:2021:0223JUD006368714, EHRC-2021-0079) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Twee Vietnamese minderjarigen zijn aangetroffen in cannabiskwekerijen en zijn vervolgd en bestraft wegens productie van drugs. Tijdens de procedure bleek dat zij slachtoffer zouden kunnen zijn geweest van mensenhandel, maar daaraan werden uiteindelijk geen gevolgen verbonden. Het Hof oordeelt dat vervolging van slachtoffers van mensenhandel alleen in overeenstemming kan zijn met art. 4 EVRM als aan bijzondere zorgvuldigheidseisen is voldaan. Nu het vereiste zorgvuldige onderzoek hier niet is uitgevoerd, heeft de staat in strijd gehandeld met art. 4 EVRM; bovendien is de strafprocedure jegens de slachtoffers daardoor oneerlijk geweest in de zin van art. 6 EVRM.
16-02-2021
(Zaaknaam: V.C.L. en A.N. t. het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2021:0216JUD007758712, EHRC-2021-0078) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een bekende Bulgaarse politicus heeft in zijn boeken zeer virulente antisemitische uitspraken gedaan. Verschillende mensen voelden zich hierdoor direct geraakt en hebben op nationaal niveau geprocedeerd over intimidatie en het zaaien van haat jegens Joden. De nationale rechters hebben hun eisen afgewezen. Het EHRM formuleert verschillende factoren die kunnen maken dat publieke uitspraken jegens een etnische of sociale groep binnen het bereik van art. 8 EVRM kunnen vallen. Daarnaast oordeelt het dat de nationale rechters onvoldoende recht hebben gedaan aan het discriminatieverbod van art. 8 jo. 14 EVRM.
16-02-2021
(Zaaknaam: Behar en Gutman t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2021:0216JUD002933513, EHRC-2021-0072) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een medisch specialist verdenkt een collega van het welbewust toedienen van hoge doses morfine aan patiënten met het doel om actieve euthanasie te plegen. Hij doet daarvan aangifte bij de politie, maar na onderzoek blijkt dat de collega zorgvuldig heeft gehandeld. De specialist wordt daarop ontslagen wegens schending van de reputatie van en het vertrouwen in het ziekenhuis. Het Hof beoordeelt de kwestie op basis van zijn criteria voor klokkenluiden en besluit dat het ontslag niet in strijd was met art. 10 EVRM.
16-02-2021
(Zaaknaam: Gawlik t. Liechtenstein, ECLI:CE:ECHR:2021:0216JUD002392219, EHRC-2021-0073) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2009 zijn in Kunduz burgerdoden gevallen bij een luchtaanval op twee brandstoftankers die door opstandelingen waren gekaapt. Duitsland was op dat moment verantwoordelijk voor de troepen in Kunduz en heeft onderzoek uitgevoerd naar de situatie. Daarbij is geconcludeerd dat kolonel K., die opdracht gaf tot de luchtaanval, niet wist dat er burgers aanwezig waren. Het EHRM neemt aan dat Duitsland op grond van art. 1 EVRM rechtsmacht had om het onderzoek uit te voeren. Het onderzoek zelf is voldoende zorgvuldig en effectief geweest, zodat de procedurele verplichtingen onder art. 2 EVRM niet zijn geschonden.
16-02-2021
(Zaaknaam: Hanan t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2021:0216JUD000487116, EHRC-2021-0074) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een landgoedeigenaar en een aantal mensen die in de buurt van een motorcrossbaan woonden wilden opkomen tegen de verlening van een vergunning tot uitbreiding van de activiteiten op die motorcrossbaan. Hun beroep werd niet-ontvankelijk verklaard nu zij geen zienswijzen hadden ingediend naar aanleiding van een eerder op de website van de provincie gepubliceerde kennisgeving; die was aan hun aandacht ontsnapt. Het EHRM oordeelt dat het recht op toegang tot de rechter (art. 6 EVRM) daardoor niet is aangetast, nu het hier weliswaar ging om een elektronische, maar correcte en toegankelijke wijze van bekendmaking.
16-02-2021
(Zaaknaam: Stichting Landgoed Steenbergen e.a. t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2021:0216JUD001973217, EHRC-2021-0076) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een strafprocedure heeft een jurylid informatie over de zaak opgezocht op internet en die gedeeld met de andere juryleden. De jury heeft die informatie ook in de beraadslagingen betrokken. Het EHRM stelt vast dat de rechter de jury niet voldoende heeft geïnstrueerd over de toelaatbaarheid van het opzoeken van extra (online) informatie over de zaak. Ook heeft hij niet genoeg gedaan om mogelijke partijdigheid van de jury te onderzoeken en uit te sluiten. Daardoor is art. 6 lid 1 EVRM geschonden.
16-02-2021
(Zaaknaam: Tikhonov en Khasis t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2021:0216JUD001207412, EHRC-2021-0077)
Hof van Justitie van de Europese Unie
-
Hof van Justitie van de Europese Unie
De herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof moet worden uitgelegd in het licht van art. 23 en 33 Hv. De clausules ervan staan in de weg aan een nationale regeling waarbij de toekenning van het recht op ouderschapsverlof afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de ouder de hoedanigheid van werknemer heeft op het moment van de geboorte of adoptie van zijn kind. Aanvaardbaar is wel een voorwaarde dat de betrokken ouder onmiddellijk voorafgaand aan het ouderschapsverlof twaalf maanden onafgebroken heeft gewerkt.
25-02-2021
(Zaaknaam: Caisse pour l’avenir des enfants, ECLI:EU:C:2021:140, EHRC-2021-0080) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
Het ne bis in idem-beginsel is een grondbeginsel van Unierecht dat ook in kartelrechtelijke boeteprocedures in acht moet worden genomen. In het onderhavige geval is het beginsel echter niet van toepassing, omdat twee op nationaal niveau en op EU-niveau ingeleide kartelprocedures tegen hetzelfde bedrijf een iets andere mededingingsverstorende gedraging betreffen.
25-02-2021
(Zaaknaam: Slovak Telekom, ECLI:EU:C:2021:139, EHRC-2021-0075)