Update
Uitspraken van 21-10-2020 tot 30-10-2020
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 20 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Art. 1 van Protocol 7 EVRM biedt procedurele waarborgen bij de uitzetting van vreemdelingen, in het bijzonder wanneer die is gebaseerd op (vertrouwelijke) veiligheidsinformatie. In zijn uitspraak voorziet de Grote Kamer in een nadere uitleg van deze bepaling, waarbij het een aantal specifieke procedurele uitgangspunten formuleert omtrent de mate van en wijze waarin toegang tot informatie wordt geboden aan vreemdelingen, en de manier waarop de redelijkheid van een (voorgenomen) uitzetting door een onafhankelijk (al dan niet rechterlijk) orgaan wordt getoetst. In het voorliggende geval zijn die waarborgen niet geboden en stelt het Hof een schending van art. 1 P7 vast.
15-10-2020
(Zaaknaam: Muhammad en Muhammad t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:8098212, EHRC-2020-0258) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In het kader van een bevorderingsprocedure binnen de Poolse rechterlijke macht heeft een rechter, in een interne brief aan de rechtbankpresident, gezegd dat hij het over hem geschreven beoordelingsrapport oppervlakkig, unfair en tendentieus vond. Daarop is een tuchtprocedure tegen hem gestart en is hem een waarschuwing gegeven. Hoewel het EHRM erkent dat rechters zich terughoudend moeten tonen bij het geven van kritiek, om het gezag van de rechterlijke macht te beschermen, is het van oordeel dat de rechter in dit geval niet de grenzen van het toelaatbare had overschreden. De tuchtsanctie was dan ook in strijd met art. 10 EVRM.
15-10-2020
(Zaaknaam: Guz t. Polen, ECLI:CE:ECHR:2020:1015JUD000096512, EHRC-2020-0248) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
N.A. en twee andere klagers zijn veroordeeld wegens drugssmokkel, maar hebben strafverlichting gekregen omdat sprake was van uitlokking. N.A. is overleden, maar zijn weduwe krijgt van het Hof toestemming om de zaak voort te zetten. Het Hof is met de nationale rechters van oordeel dat sprake was van uitlokking. Anders dan de hoogste nationale rechter concludeert het echter dat het niet aanvaardbaar was om bewijs dat verder van de uitlokking afstond, maar daarmee nog wel verband hield, in de strafzaak te gebruiken ten aanzien van N.A. en tweede klager. Daarmee is art. 6 lid 1 EVRM in hun gevallen geschonden.
15-10-2020
(Zaaknaam: Akbay e.a. t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2020:1015JUD004049515, EHRC-2020-0240) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Twee deelnemers aan een demonstratie in Moskou zijn gewond geraakt toen de politie de demonstratie met geweld beëindigde. Zij hebben niet direct aangifte gedaan, maar dat was volgens het EHRM ook niet nodig: de staat heeft een positieve verplichting om eigener beweging onderzoek in te stellen en de toedracht te achterhalen, en er was hier ook voldoende feitelijk materiaal voorhanden om dat te kunnen doen. Verder acht het Hof aangetoond dat het jegens klagers gebruikte geweld excessief was. Daardoor zijn zowel het verbod van vernederende behandeling (art. 3 EVRM) als het demonstratierecht (art. 11 EVRM) geschonden.
13-10-2020
(Zaaknaam: Zakharov en Varzhabetyan t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2020:1013JUD003588014, EHRC-2020-0261) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van een burgemeester bij corruptie heeft een doorzoeking van diens kantoor plaatsgevonden zonder voorafgaande rechterlijke machtiging. Daarvoor ziet het Hof geen goede redenen, zodat de doorzoeking in strijd is met art. 8 EVRM. Daarnaast is de burgemeester enkele dagen in hechtenis genomen zonder dat hij meteen voor een rechter is gebracht. Nu ook daarvoor geen goede redenen bestonden is ook sprake van een schending van art. 5 lid 4 EVRM.
13-10-2020
(Zaaknaam: Marin Yosifov t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2020:1013JUD000511311, EHRC-2020-0257) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De klager in deze zaak woonde samen met S.S., die in 2006 beviel van een zoon. Klager erkende het kind aanvankelijk niet, maar wilde dat wel doen in 2013, nadat S.S. met een andere man was getrouwd. Deze andere man bleek ook een erkenningsverzoek te hebben ingediend, dat was gehonoreerd. Het EHRM oordeelt dat de procedures de nodige onzorgvuldigheden vertoonden en dat dit heeft gemaakt dat de nationale rechter niet alle relevante factoren heeft meegewogen. Daardoor is de rechter tekortgeschoten in zijn positieve verplichtingen om klagers rechten onder art. 8 EVRM te beschermen.
13-10-2020
(Zaaknaam: Koychev t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2020:1013JUD003249515, EHRC-2020-0252) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De klager in deze zaak is in voorarrest genomen op verdenking van gewapende beroving van een winkel. Later in de procedure is hij vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Het EHRM overweegt dat er wel een redelijke verdenking tegen klager kon bestaan, maar dat de voorlopige hechtenis van vijf maanden niet gerechtvaardigd werd door de omstandigheden van het geval; schending van art. 5 lid 3 EVRM. Daarnaast hebben de rechters bij het opleggen van het voorarrest zodanig stellig beweerd dat klager schuldig was dat de onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM) is geschonden.
13-10-2020
(Zaaknaam: Maksim Savov t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2020:1013JUD002814310, EHRC-2020-0256) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2005 heeft een Roemeense sportjournalist een accreditatie gekregen om onderzoek te verrichten in de archieven van de ‘Securitate’. Op basis daarvan heeft hij zes artikelen gepubliceerd waarin hij van een aantal bij naam genoemde sportmensen bekend heeft gemaakt hoe zij betrokken waren bij of vervolgd werden door de inlichtingendienst. Omdat hij daardoor het privéleven van de sporters had geschonden werd daarop zijn accreditatie ingetrokken. Het EHRM acht die intrekking niet onredelijk, vooral nu de inbreuken vergaand waren en klager op een andere manier had kunnen berichten over de materie. Geen schending art. 10 EVRM.
13-10-2020
(Zaaknaam: Gafiuc t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:1013JUD005917413, EHRC-2020-0246) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een Roemeense burgemeester is vervolgd op verdenking van corruptie en is in voorarrest genomen. Hij heeft verzocht om vrijlating, waarbij hij zich heeft beroepen op zijn gezondheidssituatie. Omdat hij de gegevens daarover vertrouwelijk wil houden, had hij verzocht zijn verzoek achter gesloten deuren te behandelen, maar dit werd afgewezen. Daardoor kwam de gezondheidsinformatie ook bij de media terecht. Het EHRM stelt vast dat hierdoor inbreuk is gemaakt op het privéleven van de burgemeester en dat de nationale rechter geen goede afweging heeft gemaakt tussen het belang van vertrouwelijkheid van gezondheidsinformatie en van openbaarheid van zittingen. Schending art. 8 EVRM.
13-10-2020
(Zaaknaam: Francu t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:1013JUD006935613, EHRC-2020-0245) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Roemeense leerlingen die tot de Hongaarse nationale minderheid behoren, hebben het recht om in het Hongaars onderwijs te volgen. Naast hun reguliere, Roemeenstalige examens moeten zij dan wel twee examens afleggen om hun Hongaarse taalbeheersing te toetsen. Volgens klagers legt dat een onevenredige en discriminatoire last op hen. Het EHRM is van oordeel dat de tentamendruk niet zodanig is dat sprake is van een zeer belastende ongelijke behandeling, zodat daarvoor geen rechtvaardiging hoeft te worden gegeven en art. 1 van Protocol 12 bij het EVRM niet is geschonden.
13-10-2020
(Zaaknaam: Adam e.a. t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:1013JUD008111417, EHRC-2020-0238) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij een demonstratie hebben twee mensen een poster gepresenteerd met de tekst ‘freedom is not granted, it has to be taken’. Daarop is hen een waarschuwing opgelegd omdat sprake zou zijn van welbewuste obstructie van overheidshandelen en van extremisme. Het Hof stelt vast dat de definities van obstructie en extremisme in de onderliggende wet zo onduidelijk zijn, dat niet duidelijk is wanneer dit soort waarschuwingen mag worden opgelegd. In het onderhavige geval was deze grondslag bovendien te vergezocht. De waarschuwing was dan ook niet voorzien bij wet als bedoeld in art. 10 lid 2 EVRM.
08-10-2020
(Zaaknaam: Karastalev e.a. t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2020:1006JUD001643510, EHRC-2020-0251) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een strafzaak wegens moord is klager veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. In cassatie wordt de uitspraak vernietigd wegens procedurefouten en wordt de zaak terugverwezen. Na herbeoordeling wordt een zwaardere straf opgelegd. Klager gaat opnieuw in cassatie, waarbij zijn beroep deels door dezelfde rechters van de Hoge Raad wordt beoordeeld. Het EHRM oordeelt dat dit geen schending van de eis van objectieve onpartijdigheid van art. 6 lid 1 EVRM oplevert, nu de Hoge Raad eerder alleen procedurefouten had geconstateerd en eerder niet over de strafmaat had uitgesproken.
08-10-2020
(Zaaknaam: Teslya t. Oekraïne, ECLI:CE:ECHR:2020:1008JUD005209511, EHRC-2020-0260) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Nazaten van Ioannis V., die deel had uitgemaakt van een kloosterorde, hebben een stuk grond geërfd dat hij in 1934 had gekocht. Zij hebben dat in 2001 verkocht, waarop de kloosterorde een procedure is begonnen om de eigendom terug te krijgen. Daarbij beriep de kloosterorde zich op de regel dat eigendom dat een monnik na uittreden heeft verworven, de kloosterorde toebehoort. De kloosterorde is in het gelijk gesteld, maar het EHRM is van oordeel dat de automatische toepassing van de regels over eigendom van kloosterordes een excessieve last op klagers heeft gelegd; schending art. 1 EP EVRM.
08-10-2020
(Zaaknaam: Liamberi e.a. t. Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2020:1008JUD001831212, EHRC-2020-0255) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een openbaar aanklaagster in Oekraïne constateerde dat haar leidinggevende pogingen deed om corrupte praktijken op te zetten. Klachten van haar daarover leidden alleen tot een berisping. Om die reden openbaarde ze de informatie in een open brief aan de procureur-generaal, gepubliceerd op een nieuwswebsite. Dit leidde tot haar ontslag. Volgens het Hof is haar vrijheid van meningsuiting daardoor geraakt en is op nationaal niveau niet serieus gekeken naar haar beweegredenen. Ook is geen afweging gemaakt tussen haar loyaliteitsverplichting en het algemeen belang dat met de publicatie van informatie over corruptiepraktijken werd gediend. Art. 10 EVRM is dan ook geschonden.
08-10-2020
(Zaaknaam: Goryaynova t. Oekraïne, ECLI:CE:ECHR:2020:1008JUD004175209, EHRC-2020-0247) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Nadat klager een dodelijk ongeval had veroorzaakt door te hard rijden, is hem in een verkeersrechtelijke procedure een boete opgelegd vanwege de snelheidsovertreding, het rijden in een auto die niet technisch in orde was en het verlaten van de plaats van het ongeval. In een aparte strafprocedure is hij tot gevangenisstraf veroordeeld vanwege het dodelijke ongeval. Het EHRM stelt vast dat in dit geval sprake was van het voeren van twee strafprocedures in verband met hetzelfde feit, maar oordeelt dat geen sprake is van ‘bis in idem’ nu de beide procedures complementaire, maar verschillende doelen nastreefden, voldoende met elkaar verbonden waren, en niet leidden tot een excessief hoge bestraffing in het voorliggende geval. Geen schending van art. 4 P7 EVRM.
08-10-2020
(Zaaknaam: Bajcic t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2020:1008JUD006733413, EHRC-2020-0242) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Frankrijk zijn in 2013 naar aanleiding van extremistisch geweld verschillende extreemrechtse bewegingen ontbonden. Deze bewegingen hebben bij het EHRM gesteld dat daarmee hun verenigingsvrijheid is aangetast. Voor een van de bewegingen stelt het Hof vast dat de ontbinding op grond van art. 11 lid 2 EVRM gerechtvaardigd was, onder meer in het licht van het karakter ervan als private militie. Voor twee andere bewegingen oordeelt het Hof dat hen in het licht van art. 17 EVRM geen beroep toekomt op de verenigingsvrijheid, omdat hun opereren in strijd is met democratische grondwaarden als die van tolerantie en non-discriminatie.
08-10-2020
(Zaaknaam: Ayoub en anderen t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:1008JUD007740014, EHRC-2020-0241) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij een huiszoeking bij een LGBT-belangenbehartigingsvereniging heeft de politie zeer beledigende uitspraken gedaan over lesbische vrouwen. Bovendien zijn verschillende vrouwen onderworpen aan ‘strip searches’, schijnbaar zonder enig ander doel dan vernedering. Het EHRM stelt vast dat geen enkel serieus onderzoek is gedaan naar de situatie. Bovendien neemt het aan dat zowel aan het politieoptreden als aan het achterwege blijven van enig onderzoek diepgewortelde en zorgelijke homo- en transfobe motieven ten grondslag lagen. Het stelt een schending vast van het verbod van onmenselijke en vernederende behandeling en het discriminatieverbod (art. 3 jo. 14 EVRM).
08-10-2020
(Zaaknaam: Aghdgomelashvili en Japaridze t. Georgië, ECLI:CE:ECHR:2020:1008JUD000722411, EHRC-2020-0239) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een gevangene zit in een open gevangenisregime, maar wordt in verband met een tuchtrechtelijke sanctie vervolgens twee weken in een isoleercel geplaatst. De gevangene acht dit onrechtmatig en claimt op grond van art. 5 lid 5 EVRM een schadevergoeding. Het EHRM oordeelt echter dat er in dit geval geen sprake is geweest van een afzonderlijke vrijheidsbeneming in de zin van art. 5 lid 1 EVRM, maar van een wijziging van de gevangenisomstandigheden. Daarop is art. 5 EVRM niet van toepassing, zodat ook art. 5 lid 5 EVRM niet kan worden ingeroepen.
06-10-2020
(Zaaknaam: Stoyan Krastev t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2020:1006JUD000100912, EHRC-2020-0259) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Nadat een geautoriseerde demonstratie in een Spaanse gemeente was afgelopen, zetten zo’n 60 deelnemers de protestmars spontaan voort. Daarop heeft de politie hard ingegrepen, wat voor de klaagster in deze zaak resulteerde in zodanige verwondingen dat zij arbeidsongeschikt is geraakt. Op basis van de feitenvaststelling van een lagere rechter neemt het EHRM aan dat er geen directe aanleiding was voor het politie-ingrijpen, dat het om die reden disproportioneel en in strijd met art. 11 EVRM acht.
06-10-2020
(Zaaknaam: Laguna Guzman t. Spanje, ECLI:CE:ECHR:2020:1006JUD004146217, EHRC-2020-0254) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een journaliste heeft in een regionaal dagblad een artikel gepubliceerd over een man die al tien jaar handelt in cannabis en hasj. Daarop is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de drugsdealer, waarbij de journaliste is verplicht om haar bron prijs te geven. Het EHRM stelt vast dat de nationale rechter daarbij is afgegaan op een algemene wettelijke regeling waarin een uitzondering op het brongeheim kan worden gemaakt bij drugsdelicten, maar dat in feite altijd een concrete afweging van alle belangen moet worden gemaakt. Doordat de belangen van klaagster hier niet goed zijn gewogen, is art. 10 EVRM geschonden.
06-10-2020
(Zaaknaam: Jecker t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2020:1006JUD003544914, EHRC-2020-0250) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager was in voorlopige hechtenis genomen wegens verdenking van meervoudige verkrachting. Na vrijspraak in eerste aanleg stelde de openbaar aanklager hoger beroep in. Klager bleef in ‘preventieve’ hechtenis zitten tot – ruim een half jaar na de vrijspraak – zijn invrijheidstelling werd gelast. Het EHRM wijst erop dat na vrijspraak normaal gesproken vrijlating moet volgen, al is een uitspraak nog niet definitief. Als iemand gevaarlijk wordt gevonden, kan opnieuw een voorlopige hechtenis worden bevolen als daarvoor voldoende gronden bestaan. Nu dat hier niet is gebeurd, is art. 5 lid 1 (c) EVRM geschonden.
06-10-2020
(Zaaknaam: I.S. t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2020:1006JUD006020215, EHRC-2020-0249) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een geschil tussen de (gescheiden) ouders van klager over de ouderlijke macht en omgangsrechten, wordt klager (op dat moment 9 jaar oud) vertegenwoordigd door zijn moeder. Nu de belangen van ouders en kind in deze zaak mogelijk conflicteren en het kind bovendien niet zelf is gehoord in de procedure, is het Hof van oordeel dat het niet aanwijzen van een procesvertegenwoordiger (‘guardian ad litem’) in strijd is met art. 8 EVRM.
(Zaaknaam: C. t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2020:1008JUD008011717, EHRC-2020-0243)
Hof van Justitie van de Europese Unie
-
Hof van Justitie van de Europese Unie
Naar aanleiding van verschillende prejudiciële vragen buigt de Grote Kamer van het HvJ EU zich in deze zaak over de vraag welke verplichtingen in nationale wetgeving kunnen worden opgelegd aan aanbieders van elektronische-communicatiediensten als het gaat om het verzamelen en vasthouden van (met name) verkeers- en locatiegegevens en IP-adressen die kunnen worden gekoppeld aan natuurlijke personen. Het HvJ geeft daarbij duidelijkheid over de omstandigheden waarin dergelijke verplichtingen mogen worden opgelegd en over de precieze waarborgen waarmee het opleggen van deze verplichtingen moeten worden omkleed.
06-10-2020
(Zaaknaam: , ECLI:EU:C:2020:791, EHRC-2020-0253) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
Hongarije stelt in nationale wetgeving hoge eisen aan buitenlandse instellingen van hoger onderwijs die in Hongarije hun diensten willen aanbieden. In een door de Europese Commissie ingestelde inbreukprocedure gaat het HvJ EU onder meer in op de vraag of deze eisen in strijd zijn met de academische vrijheid, vastgelegd in art. 13 Hv. Daarbij oordeelt het dat de academische vrijheid ook een belangrijke organisatorische en institutionele component heeft en dat instellingen van hoger onderwijs de nodige autonomie moeten hebben om hun onderzoek en onderwijs vorm te geven. Met die academische vrijheid is de Hongaarse regeling volgens het HvJ in strijd.
06-10-2020
(Zaaknaam: Europese Commissie t. Hongarije, ECLI:EU:C:2020:792, EHRC-2020-0244)