Update
Uitspraken van 11-07-2020 tot 23-07-2020
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Voor u ligt nieuwsbrief 15 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Graag maken we u attent op een interessant nieuwsbericht over een plenaire beslissing van het EHRM van 6 juli jl.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Als voorzitter van de Parti du travail de Belgique had klager zich verkiesbaar gesteld voor de Waalse parlementsverkiezingen in 2014, maar hij behaalde net niet voldoende stemmen. Zijn verzoek om een herbeoordeling van een groot aantal ongeldig uitgebrachte stemmen uit te voeren werd afgewezen, in hoogste instantie door het Waalse parlement. Bij de beoordeling van het verzoek door het parlement waren ook directe opponenten van klager betrokken. Het Hof is van oordeel dat daarmee niet is voorzien in een voldoende onpartijdige beoordeling in de zin van art. 3 EP EVRM en evenmin van een effectief rechtsmiddel (art. 13 EVRM).
10-07-2020
(Zaaknaam: Mugemangango t. België, ECLI:CE:ECHR:2020:0710JUD000031015, EHRC-2020-0197) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager is transseksueel en leeft al lang als man. In 2014 heeft hij een gedeeltelijke geslachtsverandering ondergaan. Toen hij in 2015 verzocht om zijn geslachtsverandering in het geboorteregister aan te passen, kreeg hij te horen dat dat niet mogelijk was. Het EHRM stelt vast dat hierdoor sprake is van een schending van art. 8 EVRM, en dat klager de nodige vernedering moet hebben ervaren omdat de nationale rechter in wezen opmerkte dat een geslachtsverandering nooit echt mogelijk is.
09-07-2020
(Zaaknaam: Y.T. t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2020:0709JUD004170116, EHRC-2020-0203) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een groep individuele aandeelhouders van twee Hongaarse banken, die gemiddeld per persoon zo’n 0,015% van de aandelen houden, wil opkomen tegen wetgeving waardoor de banken gedwongen zijn geweest om te integreren in een coöperatie en waardoor er een nieuw systeem van toezicht is ontstaan. Het Hof overweegt echter dat deze wetgeving niet zozeer de individuele aandeelhouders raakte, maar de banken als zodanig. Ook ziet het Hof geen overtuigende reden waarom niet de banken zelf een klacht bij het EHRM konden indienen. Gelet daarop verklaart het de klacht niet-ontvankelijk omdat de aandeelhouders zich geen slachtoffers van een vermeende EVRM-schending kunnen noemen.
07-07-2020
(Zaaknaam: Albert e.a. t. Hongarije, ECLI:CE:ECHR:2020:0707JUD000529414, EHRC-2020-0187) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Tijdens hun voorarrest hebben klagers verschillende verzoeken om vrijlating ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen. Uiteindelijk is het strafrechtelijk onderzoek tegen klagers beëindigd. Het EHRM stelt een schending van art. 5 lid 4 EVRM vast, onder meer omdat op een bepaald moment het aantal mogelijkheden om een vrijlatingsverzoek in te dienen werd beperkt, zonder dat daar een goede reden voor was. Daarnaast is art. 5 lid 5 EVRM geschonden nu het niet goed mogelijk was voor klagers om compensatie te krijgen voor de door het voorarrest geleden schade.
07-07-2020
(Zaaknaam: Dimo Dimov e.a. t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2020:0707003004410, EHRC-2020-0191) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De oorspronkelijk uit Kosovo afkomstige klager in deze zaak woonde al bijna negentien jaar in Zwitserland toen hij zijn verblijfsvergunning kwijtraakte vanwege een veroordeling wegens drugshandel. Hoewel hij getrouwd was en een kind had, en hij zorgverplichtingen had jegens zijn echtgenote en kind, is het Hof er niet van overtuigd dat deze omstandigheden in de weg zouden moeten staan aan de intrekking van de verblijfsvergunning, ook gelet op het zware delict waarvoor klager is veroordeeld. Al met al is op nationaal niveau geen onredelijke afweging gemaakt en is art. 8 EVRM niet geschonden.
07-07-2020
(Zaaknaam: K.A. t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2020:0707JUD006213015, EHRC-2020-0194) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De klagers in deze zaak zijn vluchtelingen die in Frankrijk asiel hebben aangevraagd. In afwachting van registratie en behandeling van hun asielverzoeken hebben zij geen financiële of materiële ondersteuning kunnen krijgen, waardoor ze – in sommige gevallen maandenlang – op straat hebben moeten leven. Het Hof is van oordeel dat de Franse staat voor de geleden ontberingen verantwoordelijk kan worden gehouden en dat sprake is geweest van een vernederende behandeling in de zin van art. 3 EVRM. Ten aanzien van alle klagers, op één na, is deze bepaling dan ook geschonden.
02-07-2020
(Zaaknaam: N.H. e.a. t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013, EHRC-2020-0199) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager zou beëdigd worden als rechtbankexpert, maar omdat de procedure daarvoor hem te lang duurde, stuurde hij een klachtmail naar de bevoegde minister en een aantal andere mensen. Ook zette hij zijn boosheid uiteen in een blogpost. Daarop oordeelde de minister dat klager toch niet helemaal geschikt was als rechtbankexpert en besloot hij hem niet te benoemen. Het Hof stelt een schending vast van art. 6 EVRM omdat er ten onrechte geen hoorzittingen in de zaak hebben plaatsgevonden. Daarnaast ziet het in de weigering van de benoeming een ongerechtvaardigde inbreuk op de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM).
30-06-2020
(Zaaknaam: Cimpersek t. Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD005851216, EHRC-2020-0189) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Na arrestatie werd D.F. meegenomen naar een politiebureau. Omdat D.F. uitspraken had gedaan waaruit een vermoeden kon ontstaan van suïcidaliteit, werd hem bij aankomst alles afgenomen waarmee hij zichzelf iets aan kon doen. Daarna werd hij in een cel gezet, maar zonder toezicht. Veertig minuten later bleek dat hij zich aan zijn jeans had opgehangen aan een ventilatierooster. Volgens het EHRM hadden de autoriteiten hier kunnen weten van het suïciderisico; hadden zij meer kunnen doen om dat te voorkomen door toezicht te houden. Daarnaast is de verantwoordelijkheid van de politiemensen bij het overlijden onvoldoende vastgesteld. Schending art. 2 EVRM.
30-06-2020
(Zaaknaam: Frick t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD002340516, EHRC-2020-0192) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager heeft sinds zijn echtscheiding geen contact meer gehouden met zijn zoontje. De moeder woont sinds zeven jaar samen met een andere man, die het kind als zijn vader beschouwt. Als de moeder deze situatie wil formaliseren en klager zijn juridisch vaderschap wil laten afnemen, verzet klager zich daar echter tegen, maar zonder succes. Het EHRM oordeelt dat, gelet op de lange passiviteit van de vader, in dit geval een redelijk besluit is genomen dat bovendien in het belang van het kind is. Er is dan ook geen schending van art. 8 EVRM (5 stemmen tegen 2).
30-06-2020
(Zaaknaam: Ilya Lyapin t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD007087911, EHRC-2020-0193) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klaagster is in december 2013 de verplichting opgelegd om een vergoeding te betalen voor misgelopen douanerechten in verband met sigarettensmokkel. Nu niet is aangetoond dat zij voor deze smokkel verantwoordelijk was, heeft een rechter in juni 2016 uitgesproken dat deze verplichting niet mag worden afgedwongen. Niettemin zijn ook na definitief worden van deze rechterlijke uitspraak nog tenuitvoerleggingsmaatregelen genomen, zoals beslaglegging op klaagsters eigendommen. Het EHRM stelt vast dat hierdoor het eigendomsrecht (art. 1 EP EVRM) is geschonden.
30-06-2020
(Zaaknaam: Maria Mihalache t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD006885116, EHRC-2020-0195) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij een huiszoeking is geweld gebruikt en heeft een politieman, nadat klaagster tegen de grond was gedrukt, zijn voet op haar rug gezet. Het EHRM is van oordeel dat het op zichzelf begrijpelijk was in de omstandigheden dat er enig geweld gebruikt werd, maar de mate van geweldgebruik was niet in overeenstemming met de situatie en de inval was bovendien onvoldoende voorbereid. Daarnaast is er ontoereikend onderzoek gedaan naar de omstandigheden van het geweldgebruik. Dit alles betekent dat art. 3 EVRM zowel in materieel als in procedureel opzicht is geschonden.
30-06-2020
(Zaaknaam: Mitu t. Moldavië, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD002352414, EHRC-2020-0196) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een asielzoeker is na aankomst in België in vreemdelingenbewaring geplaatst. In totaal zijn er vijf bewaringsbevelen gegeven, die steeds in een rechterlijke procedure zijn getoetst. Het EHRM is van oordeel dat een van deze bevelen geen wettelijke grondslag had zoals vereist door art. 5 lid 1 (f) EVRM, nu ook de nationale rechters al oordeelden dat sprake was van onrechtmatigheid. De andere bevelen waren wel in overeenstemming met art. 5 lid 1 (f) EVRM met uitzondering van het laatste bevel, waarvan de grondslag verviel 9 dagen voordat klager werd vrijgelaten. Het Hof oordeelt verder dat de procedures niet snel genoeg zijn afgehandeld, in strijd met art. 5 lid 4 EVRM.
30-06-2020
(Zaaknaam: Muhammad Saqawat t. België, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD005496218, EHRC-2020-0198) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een Duits chemiebedrijf is grootaandeelhouder geworden van een Roemeense onderneming. Op zeker moment ontspint zich een mediaoorlog tussen het Duitse bedrijf en de CEO van de Roemeense onderneming in verband met de bedrijfsvoering, financiële kwesties en staatssteun. In een smaadprocedure wordt de CEO in het gelijk gesteld en wordt klager tot een symbolische schadevergoeding veroordeeld. Het EHRM ziet hierin een schending van art. 10 EVRM, vooral omdat de rechter de belangen van de beide spelers niet goed tegen elkaar heeft afgewogen. De klacht van het bedrijf over reputatieschade onder art. 8 EVRM verklaart het kennelijk ongegrond.
30-06-2020
(Zaaknaam: Petro Carbo Chem S.E. t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD002352412, EHRC-2020-0200) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klagers zijn als gevolg van door ongevallen opgelopen letsel zwaar gehandicapt geraakt en ze ontvangen daarom een invaliditeitsuitkering. Zij klagen erover dat deze uitkering lager is dan die van oorlogsveteranen die eenzelfde mate van handicap hebben als zij. De regering heeft het verschil verklaard doordat oorlogsletsel moeilijk verzekerbaar is en er ook nauwelijks een vergoeding door verhaal kan worden gekregen, terwijl dat anders is bij letsel dat door ongevallen of handelen van derden is opgetreden. Daarmee is sprake van een gerechtvaardigde ongelijke behandeling en is art. 1 EP jo. art. 14 EVRM niet geschonden.
30-06-2020
(Zaaknaam: Popovic e.a. t. Servië, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD002694413, EHRC-2020-0201) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In verband met een overtreding van douaneregels is klager een bestuurlijke boete van ruim 150.000 euro opgelegd. Hij heeft daartegen zonder succes geprocedeerd in eerste aanleg; vervolgens was in deze zaak hoger beroep uitgesloten en een ‘amparo’-beroep bij het constitutionele hof werd afgewezen vanwege het ontbreken van constitutionele relevantie. Het Hof oordeelt dat er sprake was van een punitieve sanctie en dat daarbij op grond van art. 2 van Protocol 7 EVRM hoger beroep mogelijk moet zijn. Nu ‘amparo’ niet als een dergelijk hoger beroep kan worden gezien, is sprake van een schending van deze bepaling.
30-06-2020
(Zaaknaam: Saquetti Iglesias t. Spanje, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD005051413, EHRC-2020-0202)