Update
Uitspraken van 08-11-2023 tot 21-11-2023
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 21 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
De redactie
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In het Verenigd Koninkrijk bestaat een sterk gedifferentieerd sanctiestelsel, met bijvoorbeeld verschillen ten aanzien van besluitvorming over vervroegde vrijlating en de voorwaarden daarbij. Het Hof oordeelt dat het bij zo’n sterk gedifferentieerd stelsel moeilijk is om te beoordelen of het gaat om een ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen. Hoe dan ook is er een ruime ‘margin of appreciation’, wat betekent dat de staat zelf keuzes kan maken omtrent de redelijkheid van de regimekeuze in een bepaalde situatie. Het Verenigd Koninkrijk heeft de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid met zijn gedifferentieerde stelsel niet overschreden, zodat art. 5 jo. 14 EVRM niet zijn geschonden.
31-10-2023
(Zaaknaam: Stott t. het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2023:1031JUD002610419, EHRC-2023-0247) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Op de nieuwssite van de Duitse krant ‘Bild’ zijn filmpjes gepubliceerd over hard optreden van de politie in een nachtclub. Daarin is ook het gezicht van een van de politiemensen te zien. De Duitse rechter legde op zijn verzoek een verbod van publicatie van dit en toekomstige filmpjes op zolang de gezichten niet onherkenbaar waren gemaakt. Het EHRM acht dit een te vergaande beperking van de uitingsvrijheid, zeker nu dit kan betekenen dat ook in toekomstige gevallen beelden van politieoptreden alleen na ‘blurring’ kunnen worden getoond. Art. 10 EVRM is door het verbod dan ook geschonden.
31-10-2023
(Zaaknaam: Bild GmbH & Co. KG t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2023:1031JUD000960218, EHRC-2023-0239) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2006 is toestemming gegeven om onder meer Plechlo’s telefoongesprekken af te tappen in verband met een corruptieonderzoek. Dat onderzoek werd toen beëindigd, maar later, in 2016, is een nieuw onderzoek gestart waarbij de in 2006 verkregen gegevens weer werden gebruikt. Het Hof oordeelt dat er ernstige gebreken kleefden aan de oorspronkelijke machtiging om de telefoongesprekken af te tappen, waarbij bovendien te weinig procedurele waarborgen werden geboden. Art. 8 EVRM is daardoor geschonden.
26-10-2023
(Zaaknaam: Plechlo t. Slowakije, ECLI:CE:ECHR:2023:1026JUD001859319, EHRC-2023-0245) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
K.P. heeft bijna zeven jaar in voorarrest gezeten in verband met een fraudezaak. Tijdens haar voorlopige hechtenis heeft gevangenismedewerker T.R. misbruik gemaakt van haar psychische kwetsbaarheid en is K.P. zwanger van hem geworden. T.R. is daarvoor strafrechtelijk en tuchtrechtelijk veroordeeld. Het Hof oordeelt dat de lange duur van het voorarrest in strijd is met art. 5 lid 3 EVRM, nu voor de verlengingen niet steeds goede redenen bestonden. Naar het seksueel grensoverschrijdend gedrag van T.R. is voldoende onderzoek gedaan. Klaagster kan zich daarom geen slachtoffer meer noemen van schending van art. 3 EVRM, zodat deze klacht niet-ontvankelijk is.
26-10-2023
(Zaaknaam: K.P. t. Polen, ECLI:CE:ECHR:2023:1026JUD005264116, EHRC-2023-0241) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Tegen de Moldavische Procureur-Generaal (PG) is in 2021 een strafrechtelijk onderzoek gestart op verdenking van ambtsmisdrijven. De PG werd daarbij automatisch geschorst; zijn beroepen hiertegen werden niet-ontvankelijk verklaard. Het EHRM overweegt dat andere beschikbare rechtsmiddelen niet effectief waren, ook vanwege het automatische karakter van de schorsing. Daarom hoefden ze niet te worden uitgeput in het licht van art. 35 lid 1 EVRM. Hieruit blijkt ook dat er te weinig rechtsbescherming is geboden in de zin van art. 6 lid 1 EVRM, al ziet het Hof in dat een schorsingsmaatregel in omstandigheden als deze op zichzelf gerechtvaardigd kan zijn.
24-10-2023
(Zaaknaam: Stoianoglo t. Moldavië, ECLI:CE:ECHR:2023:1024JUD001937122, EHRC-2023-0246) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2017-2018 is in Polen wetgeving aangenomen op grond waarvan de pensioenleeftijd voor rechters is verlaagd van 67 jaar tot respectievelijk 60 jaar voor vrouwen en 65 jaar voor mannen. Het HvJ EU heeft in 2019 al geoordeeld dat deze wetgeving discriminatie op grond van leeftijd opleverde. Het EHRM bevestigt dit oordeel en benadrukt dat er geen objectieve reden is om aan te nemen dat 60-jarige vrouwen niet meer de intellectuele capaciteiten hebben die voor het rechterschap nodig zijn. Het EHRM stelt daarnaast een schending vast van art. 6 lid 1 EVRM omdat er onvoldoende rechtsbescherming tegen de wetgeving bestond.
24-10-2023
(Zaaknaam: Pajak e.a. t. Polen, ECLI:CE:ECHR:2023:1024JUD002522618, EHRC-2023-0244) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Albanië is in 2015 een wet aangenomen op grond waarvan het kiesrecht wordt ontnomen aan gevangenen die zijn veroordeeld wegens ernstige misdrijven tegen de staat, de persoon of het gerechtelijk systeem of wegens georganiseerde criminaliteit. De wet is volgens het Hof zorgvuldig voorbereid en met grote parlementaire meerderheid aangenomen. Er is geen rechterlijke, individuele beoordeling mogelijk, maar de maatregel geldt alleen bij ernstige misdrijven waarbij een relatie kan worden aangenomen tussen het ontnemen van het kiesrecht en het ondermijnen van de maatschappelijke orde. Die differentiatie maakt dat art. 3 lid 1 EVRM niet is geschonden.
24-10-2023
(Zaaknaam: Myslihaka e.a. t. Albanië, ECLI:CE:ECHR:2023:1024JUD006895817, EHRC-2023-0243) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Noord-Macedonië werd in 2011 beleid ingevoerd op grond waarvan burgers weerhouden konden worden van reizen naar het buitenland als werd vermoed dat ze daar asiel zouden aanvragen. Het EHRM oordeelt dat dit een beperking van de vrijheid om het land te verlaten oplevert, zoals beschermd door art. 2 lid 2 P4 EVRM, zonder dat daarvoor een deugdelijke wettelijke basis bestond en zonder dat er in het geval van de klagers een overtuigende rechtvaardiging was. Daarnaast leverde het beleid indirect onderscheid op jegens Roma, iets dat de nationale rechters niet hebben erkend doordat ze te hoge bewijseisen hebben gesteld. Art. 14 EVRM is dus ook geschonden.
24-10-2023
(Zaaknaam: Memedova e.a. t. Noord-Macedonië, ECLI:CE:ECHR:2023:1024JUD004242916, EHRC-2023-0242) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2009 is Israilovs zoon in Oostenrijk vermoord door drie Tsjetsjeense Russen. Omdat de Oostenrijkse autoriteiten vermoedden dat hoge Tsjetsjeense gezagsdragers – waaronder mogelijk de Tsjetsjeense president – hierbij betrokken waren, hebben zij een verzoek om medewerking aan Rusland gericht, maar pas na de strafzaak is enige informatie verkregen. Rondom de kwestie is ook Israilov zelf incommunicado gevangengenomen en gefolterd. Het EHRM acht het Russische nalaten een ernstige verzaking van samenwerkingsverplichtingen, die ook in strijd zijn met de verplichtingen onder art. 2 EVRM. De foltering en detentie van Israilov zijn voldoende aantoonbaar en in strijd met art. 3 en 5 EVRM.
24-10-2023
(Zaaknaam: Israilov t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2023:1024JUD002188209, EHRC-2023-0240) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
A.M.A., een asielzoeker uit Bahrein, vreest in dat land vervolging vanwege zijn politieke activiteiten. De IND vindt zijn relaas ongeloofwaardig en besluit tot uitzetting. Bij een last-minute-aanvraag overlegt A.M.A. nieuwe documenten om zijn stellingen te onderbouwen, maar de IND beoordeelt die niet inhoudelijk, onder meer omdat de aanvraag wordt gezien als een bewuste poging om de uitzetting te vertragen. Meteen na uitzetting is A.M.A. tot levenslang veroordeeld. Het EHRM acht de beoordeling van het last-minuteverzoek onzorgvuldig. Ten onrechte is geen goede trouw bij A.M.A. aangenomen en zijn de nieuwe documenten niet bestudeerd. Dit is in strijd met art. 3 EVRM.
24-10-2023
(Zaaknaam: A.M.A. t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2023:1024JUD002304819, EHRC-2023-0238)