Update
Uitspraken van 30-03-2022 tot 11-04-2022
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 7 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij de onteigening van stukken grond is een compensatie aangeboden die volgens de grondeigenaren niet hoger was dan 13% van de marktwaarde. Het EHRM stelt vast dat de compensatiebedragen waren gebaseerd op een gefixeerd systeem van tabellen en bedragen. Zo’n systeem is niet in zichzelf problematisch, maar het is noodzakelijk dat er altijd nog een algehele beoordeling van een concrete situatie kan plaatsvinden om te zien of de toegekende compensatie niet onredelijk uitpakt. Nu dat in dit geval niet is gebeurd, stelt het EHRM een schending vast van art. 1 EP EVRM.
24-03-2022
(Zaaknaam: Pálka e.a. t. Tsjechië, ECLI:CE:ECHR:2022:0324JUD003026213, EHRC-2022-0105) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In de gevangenis heeft Zayidov een boek geschreven. Dit is in handen gekomen van de gevangenisautoriteiten. De lezingen van de manier waarop dat is gebeurd lopen uiteen. Zayidov krijgt het boek in ieder geval niet terug; dat wordt vernietigd omdat de gevangenisautoriteiten het smadelijk vinden. Het EHRM stelt vast dat de gevangenisregels onvoldoende duidelijk waren om als basis voor de inbreuk op de uitingsvrijheid te kunnen dienen, zodat art. 10 EVRM is geschonden.
24-03-2022
(Zaaknaam: Zayidov t. Azerbeidzjan (nr. 2), ECLI:CE:ECHR:2022:0324JUD000538610, EHRC-2022-0111) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De huurder van een flat in Poznań heeft jarenlang zijn huur niet betaald. Een rechter besluit daarom dat hij kan worden uitgezet, maar met tenuitvoerlegging van het uitzettingsbevel moet worden gewacht tot de huurder een nieuwe huurwoning heeft. Dat duurt vervolgens nog vijf jaar. Het lukt de eigenaar niet om compensatie te krijgen voor de hiermee verbonden kosten, omdat hij niet kan voldoen aan de gestelde bewijseisen. Het EHRM acht die eisen onredelijk hoog en specifiek, zodat de eigenaar in essentie de toegang tot effectief rechtsherstel is ontzegd. Dit is in strijd met art. 1 EP EVRM.
24-03-2022
(Zaaknaam: Wyszyński t. Polen, ECLI:CE:ECHR:2022:0324JUD0000006612, EHRC-2022-0109) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Twee lesbische stellen hebben met behulp van een donor respectievelijk technologische reproductieve middelen (ART) een kind gekregen; daarna zijn zij uit elkaar gegaan. De co-moeders klagen erover dat zij weliswaar gezamenlijke ouderlijke macht hebben, maar geen mogelijkheden hebben om hun kinderen te erkennen. Het Hof wijst erop dat in Frankijk inmiddels nieuwe wetgeving bestaat waardoor formele erkenning van door ART geboren kinderen mogelijk is. Ook bij donorkinderen is inmiddels in bepaalde, in dit geval geldende omstandigheden vestiging van juridische relaties via adoptie mogelijk. Dit maakt dat art. 8 EVRM in geen van beide gevallen is geschonden.
24-03-2022
(Zaaknaam: C.E. e.a. t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2022:0324JUD002977518, EHRC-2022-0096) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
A.M. en E.B. hebben via een Amerikaanse draagmoeder kind X gekregen, waarvan A.M.’s moederschap naar Texaans recht werd bevestigd. Naar Noors recht kon dit moederschap echter niet worden erkend zonder formele adoptie. Nu de relatie tussen E.B. en A.M. inmiddels was verbroken, heeft E.B. de daarvoor benodigde toestemming geweigerd. Nationale rechters hebben het moederschap van A.M. dan ook niet erkend. Het EHRM ziet hierin geen schending van art. 8 EVRM, onder meer gelet op de in wetgeving vastgelegde ethische bezwaren tegen draagmoederschap en vanwege de zorgvuldige beoordeling van de zaak door de Noorse rechters.
24-03-2022
(Zaaknaam: A.M. t. Noorwegen , ECLI:CE:ECHR:2022:0324JUD003025418, EHRC-2022-0091) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een lid van een Tadzjiekse Islamitische politieke partij is in 2019 naar Litouwen gevlucht omdat hij zijn thuisland vreest voor vervolging vanwege zijn partijlidmaatschap. Het EHRM maakt uit tal van rapporten op dat de situatie van politieke opponenten en oppositieleden in Tadzjikistan zeer slecht is en dat er sprake is van grootschalige vervolging en mishandeling. Het is denkbaar dat deze risico’s voor mishandeling zich ook voordoen bij ‘gewone’ leden van oppositiepartijen. Gelet daarop oordeelt het Hof dat de Litouwse autoriteiten dit zorgvuldiger hadden moeten onderzoeken. Nu dat niet is gebeurd dreigt art. 3 EVRM bij uitzetting te worden aangetast.
22-03-2022
(Zaaknaam: T.K. e.a. t. Litouwen, ECLI:CE:ECHR:2022:0322JUD005597820, EHRC-2022-0107) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2017 is V. door haar echtgenoot in hoofd en torso geschoten terwijl zij op een terras zat. Zij had eerder al verschillende meldingen gedaan van huiselijk geweld en had de dag voor haar dood nog een noodoproep gedaan. De politie heeft echter nauwelijks iets gedaan om haar tegen het levensbedreigende risico te beschermen; het Hof acht dit in strijd met art. 2 EVRM. Van een patroon van onvoldoende bescherming tegen huiselijk geweld is volgens het EHRM niet gebleken. Ook het niet-ratificeren van de Istanboel Conventie over huiselijk geweld geeft daarvan geen blijk. Geen schending van art. 14 EVRM.
22-03-2022
(Zaaknaam: Y. e.a. t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2022:0322JUD000907718, EHRC-2022-0110) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In de (door separatisten bezette) Armeense regio Nagorno Karabach zijn sinds 1993 de Jehova’s Getuigen als religieuze groepering actief. Pogingen om zich te laten registreren als religieuze organisatie – zoals verplicht onder nieuwe wetgeving – slagen echter niet. Het EHRM houdt Armenië verantwoordelijk voor het handelen in de regio. De registratieweigering was duidelijk ingegeven door vooroordelen en niet door feitelijk onderbouwde bezwaren. Dat Jehova’s Getuigen niet in het leger mogen dienen en daardoor een bedreiging zouden vormen voor de nationale veiligheid is niet relevant, nu dit volgens art. 9 lid 2 EVRM geen toegelaten beperkingsgrond is. Schending art. 9 EVRM.
22-03-2022
(Zaaknaam: Christian Religious Organization of Jehovah’s Witnesses in the NKR t. Armenië, ECLI:CE:ECHR:2022:0322JUD004181710, EHRC-2022-0097) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De bestuurlijke autoriteit van de Russische regio Volgograd heeft een succesvolle smaadprocedure gevoerd tegen een mediawebsite vanwege reputatieschade die door een publicatie op die site zou zijn veroorzaakt. Het EHRM wijst erop dat overheidsorganen zich niet op het door art. 8 EVRM beschermde reputatierecht kunnen beroepen. Anders dan privaatrechtelijke rechtspersonen zijn zij voor hun positie namelijk niet afhankelijk van een goede naam op de markt. Nu er geen rechtens beschermd belang werd gediend met de procedure, is er geen legitiem doel voor de beperking van de uitingsvrijheid en is art. 10 EVRM geschonden.
15-03-2022
(Zaaknaam: OOO Memo t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2022:0315JUD000284010, EHRC-2022-0104) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In het kader van de hervormingen van de Poolse rechterlijke macht is het mandaat van een van de leden van de Nationale Raad voor de Rechtspraak voortijdig beëindigd. Na een reeks Kameruitspraken over de hervormingen spreekt in deze zaak de Grote Kamer zich hierover voor het eerst uit. Die overweegt dat de reeks van hervormingen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht sterk heeft afgezwakt. Gelet op de aard en ernst van dit soort hervormingsmaatregelen is het nodig dat rechters hiertegen effectieve rechtsbescherming kunnen genieten. Nu die bescherming hier niet is geboden, is de kern van art. 6 EVRM aangetast.
15-03-2022
(Zaaknaam: Grzęda t. Polen , ECLI:CE:ECHR:2022:0315JUD004357218, EHRC-2022-0101) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2006 is een 18-jarig meisje met psychische problemen verdwenen. De politie heeft geprobeerd haar op te sporen, maar zij bleek onvindbaar; in 2014 is het onderzoek gestaakt. Het EHRM stelt vast dat er een uitgebreid onderzoek is ingesteld zodra duidelijk was dat er door de psychische problemen een risico bestond voor leven en gezondheid van het meisje. Daarmee is de staat zijn materiële verplichtingen onder art. 2 EVRM voldoende nagekomen. Het latere onderzoek werd echter steeds minder grondig, volledig en snel, waardoor belangrijk materieel bewijs gemist kan zijn. In procedureel opzicht is art. 2 EVRM daarom wel geschonden.
15-03-2022
(Zaaknaam: Gonçalves Monteiro t. Portugal, ECLI:CE:ECHR:2022:0315JUD006566616, EHRC-2022-0100) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Ter bestrijding van de coronapandemie heeft in Zwitserland van 16 maart tot 30 mei 2020 een volledig verbod op samenkomsten (inclusief demonstraties) gegolden, waarbij sancties tot drie jaar gevangenisstraf konden worden opgelegd. Hoewel het EHRM de urgentie en noodzaak van vergaande maatregelen in de beginperiode van de pandemie begrijpt, oordeelt het dat de nationale rechter de proportionaliteit van deze zeer vergaande, algemene en relatief langdurige maatregel niet heeft kunnen toetsen. Ook heeft Zwitserland art. 15 EVRM niet ingeroepen. Met 4 stemmen tegen 3 oordeelt het Hof dat art. 11 EVRM daarom is geschonden.
15-03-2022
(Zaaknaam: Communauté genevoise d’action syndicale (CGAS) t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2022:0315JUD002188120, EHRC-2022-0098) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Tijdens de IJslandse bankencrisis in 2008 is de Kaupþing-bank failliet verklaard. De directeur van de leningendivisie is daarop in een strafrechtelijk onderzoek betrokken en later veroordeeld wegens fraude. In hoger beroep was een raadsheer betrokken die aandelen had gehad in Kaupþing. Het EHRM acht de waarde daarvan (140 euro) zo laag dat de onpartijdigheid niet is geschonden. Wel is inbreuk gemaakt op klagers verdedigingsrechten doordat hij zonder advocaat is verhoord, in het verhoor mogelijk belastende uitspraken heeft gedaan, en hem te weinig informatie is gegeven over de verdenkingen. Schending art. 6 lid 1 en 3 EVRM.
15-03-2022
(Zaaknaam: Bjarki H. Diego t. IJsland, ECLI:CE:ECHR:2022:0315JUD003096517, EHRC-2022-0093) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Na de mislukte coup in 2016 hebben de Turkse autoriteiten Azerbeidzjan gevraagd om uitlevering van vier daar werkzame Turken. De vier Turken hebben in Azerbeidzjan asiel aangevraagd. Vast staat dat er geen grond was voor hun uitlevering, maar toch zijn de vier in 2017 naar Turkije overgebracht. Het EHRM oordeelt dat hier sprake is van een verkapte uitlevering met omzeiling van nationale en internationale regels, in strijd met art. 5 lid 1 EVRM. Doordat geen goed onderzoek gedaan is naar de situatie in Turkije is daarnaast het in art. 3 EVRM geïmpliceerde refoulementverbod geschonden.
10-03-2022
(Zaaknaam: Shenturk e.a. t. Azerbeidzjan, ECLI:CE:ECHR:2022:0310JUD004132617, EHRC-2022-0106) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2017 is de volledige Wikipedia-website in Turkije geblokkeerd omdat Wikimedia weigerde twee pagina’s (over door de staat ondersteund terrorisme en de burgeroorlog in Syrië) te verwijderen. Het Constitutionele Hof van Turkije heeft in 2019 geoordeeld dat de blokkade ongedaan moest worden gemaakt, omdat die in strijd was met de vrijheid van meningsuiting. Het EHRM oordeelt dat daarmee sprake is geweest van een voldoende erkenning van de schending en van voldoende rechtsherstel op nationaal niveau, zodat Wikimedia zich geen slachtoffer van een EVRM-schending meer kan noemen. De klacht is dan ook niet-ontvankelijk.
01-03-2022
(Zaaknaam: Wikimedia Foundation, Inc. t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2022:0301DEC002547919, EHRC-2022-0108) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Rusland zijn er veel gevallen waarin mensen appartementen van derden hebben gekocht, die vervolgens worden teruggevorderd door de staat zonder dat daarvoor compensatie wordt betaald. Sinds januari 2020 bestaat er een nieuw rechtsmiddel, waardoor mensen alsnog compensatie kunnen claimen. Het EHRM oordeelt dat dit een toereikend rechtsmiddel is dat moet worden uitgeput, zodat de onderhavige zaak niet-ontvankelijk is. Blijkens parallelzaak Nikitin t. Rusland (EHRM 15 maart 2022, nr. 8051/20, ECLI:CE:ECHR:2022:0315JUD000805120) is dit anders als het rechtsmiddel niet toegankelijk is. In die zaak vindt het Hof een schending van art. 1 EP en kent het zelf een schadevergoeding toe.
22-02-2022
(Zaaknaam: Olkhovik e.a. t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2022:0222DEC001127917, EHRC-2022-0103) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een bekende zakenman en politicus is strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld wegens witwassen en corruptie. Hiervoor was veel media-aandacht, waarbij onder meer de Roemeense president zich over de zaak heeft uitgesproken. Die uitspraken waren volgens het Hof duidelijk niet in strijd met de onschuldpresumptie (art. 6 lid 2 EVRM). Het Hof oordeelt verder dat er geen aanwijzingen zijn in de zaak dat de vervolging politiek zou zijn gemotiveerd, zodat ook art. 18 EVRM niet is geschonden. De zaak is dan ook kennelijk ongegrond en daarmee niet-ontvankelijk.
22-02-2022
(Zaaknaam: Dan Voilescu t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2022:0222DEC000049315, EHRC-2022-0099) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klagers werkten bij de Fordfabrieken in Turkije. Zij waren aanvankelijk lid van een vakbond die een collectieve overeenkomst had onderhandeld met Ford. Samen met zo’n 3500 andere werknemers gingen ze uiteindelijk in staking omdat ze niet tevreden waren met de gesloten overeenkomst. Nu deze staking onrechtmatig werd gevonden werden ze ontslagen. Het EHRM stelt vast dat de staking niet door de vakbond was georganiseerd, terwijl art. 11 EVRM alleen vakbondsacties beschermt. Aangezien het ontslag niets te maken had met hun vakbondslidmaatschap, oordeelt het EHRM dat art. 11 EVRM niet van toepassing is. De zaak is daarom niet-ontvankelijk ratione materiae.
14-12-2021
(Zaaknaam: Bariş e.a. t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2021:1214DEC006682816, EHRC-2022-0094)
Hof van Justitie van de Europese Unie
-
Hof van Justitie van de Europese Unie
In het hoofdgeding doet zich de situatie voor, dat de Duitse mededingingsautoriteit een boete heeft opgelegd vanwege mededingingsverstoring. De Oostenrijkse mededingingsautoriteit doet onderzoek naar dezelfde verstoring, waardoor de vraag opkomt of het eventueel opleggen van een boete in strijd zou zijn met het ne bis in idem-beginsel. Het HvJ EU oordeelt dat in deze gevallen sprake kan zijn van iets andere feiten. Als de feiten wel vergelijkbaar zijn, geldt dat de twee autoriteiten met hun onderzoek dezelfde doelen nastreven. Een tweede boete zou daardoor in strijd komen met art. 50 Hv.
22-03-2022
(Zaaknaam: Nordzucker e.a., ECLI:EU:C:2022:203, EHRC-2022-0102) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
Het Belgische postbedrijf bpost heeft in 2010 een nieuw tariefsysteem ingevoerd. In verband daarmee hebben eerst de regelgevende instantie voor de postsector en daarna de mededingingsautoriteit boetes opgelegd. Het HvJ EU oordeelt dat in een dergelijk geval het ne bis in idem-beginsel van toepassing kan zijn. Het cumulatief opleggen van sancties kan niettemin gerechtvaardigd zijn als het doel van de sancties verschillend is, wat in dit geval aan de orde lijkt te zijn. Wel moet de uiteindelijke gecumuleerde sanctieoplegging evenredig zijn. Het HvJ reikt verschillende criteria aan om deze evenredigheid te bepalen.
22-03-2022
(Zaaknaam: bpost NV, ECLI:EU:C:2022:202, EHRC-2022-0095) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
Bij het schrijven van een column over marktgeruchten heeft A informatie gegeven aan twee personen die vervolgens op basis van die informatie hebben gehandeld met voorwetenschap. De vraag is of hier sprake was van openbaarmaking van informatie ‘ten behoeve van journalistieke doeleinden’ in de zin van verordening nr. 596/2014. Het HvJ legt deze verordening uit in het licht van de vrijheid van meningsuiting (art. 11 Hv). Het beantwoordt de voorgelegde vraag positief, nu ook informatievergaring en verificatie kunnen behoren tot journalistieke werkzaamheden.
15-03-2022
(Zaaknaam: Autorité des marchés financiers (AMF), ECLI:EU:C:2022:190, EHRC-2022-0092)