Update
Uitspraken van 27-04-2021 tot 10-05-2021
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 9 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een jongen is op de middelbare school verschillende keren voor idioot en domkop uitgemaakt door zijn wiskundedocent. Daar heeft hij psychische schade aan overgehouden, maar de school heeft weinig tot niets gedaan tegen de beledigingen. Het EHRM is van oordeel dat een dergelijke vorm van verbaal geweld of intimidatie, gelet op de context, binnen het bereik van art. 8 EVRM valt. De staat heeft een zware verantwoordelijkheid om dit soort gedrag op scholen tegen te gaan. In dit geval is onvoldoende gedaan om de jongen tegen de beledigingen te beschermen, zodat art. 8 EVRM is geschonden.
22-04-2021
(Zaaknaam: F.O. t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2021:0422JUD002955513, EHRC-2021-0116) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klaagsters echtgenoot is in 2005 overleden tijdens een aanval op ordehandhavers. De autoriteiten hebben zijn lichaam niet teruggegeven aan zijn weduwe, maar hebben besloten de man – tegen de wens van de weduwe in – te cremeren. Het EHRM wijst op zijn eerdere rechtspraak over deze materie, waarin het heeft geoordeeld dat dergelijke besluiten van de overheid in strijd zijn met art. 8 EVRM. In het onderhavige geval komt het tot dezelfde conclusie. Volgens een van de rechters heeft het Hof ten onrechte de klacht over aantasting van de godsdienstvrijheid door het besluit tot crematie niet inhoudelijk behandeld.
20-04-2021
(Zaaknaam: Gatsalova t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2021:0422JUD004131810, EHRC-2021-0117) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Het EHRM heeft in veel eerdere zaken over Russische undercoveroperaties jegens mensen die verdacht worden van drugshandel al vastgesteld dat de Russische procedures hiervoor niet voldoen aan de eisen van art. 6 EVRM. In het bijzonder is er een groot risico van uitlokking en bestaan er onvoldoende procedurele waarborgen. Op grond van art. 46 EVRM specifieert het EHRM nu verschillende maatregelen om te komen tot een duidelijke, voorzienbare en zorgvuldige procedure rondom undercoveroperaties.
20-04-2021
(Zaaknaam: Kuzmina e.a. t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2021:0420JUD006615214, EHRC-2021-0120) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
P.K. is een jong kindje dat als gevolg van een ernstige hersenaandoening in vegetatieve staat verkeert en kunstmatig moet worden beademd. In haar belang willen de artsen de levensverlengende zorg beëindigen, maar de moeder verzet zich daartegen. De nationale rechter heeft uitgebreid deskundigenbewijs ingewonnen en op grond daarvan geoordeeld dat het beëindigen van de zorg in het belang van P.K. zou zijn. Het EHRM bevestigt dat dit oordeel niet in strijd is met het recht op leven en het recht op respect van het gezinsleven (art. 2 resp. 8 EVRM).
20-04-2021
(Zaaknaam: Paula Parfitt t. het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC001853321, EHRC-2021-0124) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een Russische vluchteling is in Frankrijk veroordeeld vanwege terroristische activiteiten in Syrië. Daarop is zijn vluchtelingenstatus ingetrokken en is hij tot ongewenst vreemdeling verklaard. In lijn met de rechtspraak van het HvJ over ‘het zijn van vluchteling’ – een criterium dat niet wordt beïnvloed door het intrekken van de vluchtelingenstatus – moet hij echter nog steeds als vluchteling worden aangemerkt. Hij kan dan ook alleen rechtmatig worden uitgezet als alsnog een volwaardige analyse van de in Rusland dreigende art. 3 EVRM-risico’s wordt uitgevoerd.
15-04-2021
(Zaaknaam: K.I. t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2021:0415JUD000556019, EHRC-2021-0119) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een journalist is na de mislukte staatsgreep in 2016 in Turkije opgepakt en in voorlopige hechtenis genomen omdat hij subliminale boodschappen over de coup zou hebben afgegeven in zijn publicaties. Het EHRM oordeelt dat er in de gegeven omstandigheden geen enkele redelijke verdenking tegen de journalist kon bestaan. Daardoor was er noch een redelijke grond voor het voorarrest, noch voor de beperking van de vrijheid van meningsuiting, in strijd met art. 5 lid 1 en art. 10 EVRM. Voorts stelt het EHRM een schending vast van art. 5 lid 4 EVRM omdat klagers toegang tot zijn strafdossier sterk beperkt was waardoor zijn mogelijkheden van het voeren van een effectieve verdediging werden geraakt.
13-04-2021
(Zaaknaam: Ahmet Hüsrev Altan t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2021:0413JUD001325217, EHRC-2021-0111) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2008 is E.G. slachtoffer geworden van groepsverkrachting. De drie daders zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen, maar één van de daders is voortvluchtig. Hem is aanvankelijk in 2012 gratie verleend, al is dat besluit later ingetrokken. Volgens het EHRM is gratieverlening in beginsel niet in overeenstemming met de verplichtingen van staten tot effectieve bescherming van de rechten van een geweldsslachtoffer onder art. 3 en 8 EVRM. Bovendien verplichten deze bepalingen tot inspanningen om een veroordeling bij gewelddadige (zeden)delicten effectief ten uitvoer te leggen. Deze verplichtingen heeft Moldavië in deze zaak geschonden.
13-04-2021
(Zaaknaam: E.G. t. Moldavië, ECLI:CE:ECHR:2021:0413JUD003788213, EHRC-2021-0115) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een journalist is in voorlopige hechtenis genomen omdat de Turkse autoriteiten aannamen dat hij betrokken was bij de voorbereiding van de mislukte staatsgreep in 2016. In 2017 is hij daarvoor weliswaar veroordeeld, maar het Turkse constitutionele hof heeft aangenomen dat bij zijn arrestatie en voorarrest zijn vrijheidsrechten en vrijheid van meningsuiting zijn geschonden. Het EHRM is het eens met deze conclusie van het constitutionele hof, maar vindt dat hij een hogere compensatie had moeten krijgen. Met minimale meerderheid besluit het EHRM wel dat de journalist voldoende toegang heeft gekregen tot zijn dossier (art. 5 lid 4 EVRM).
13-04-2021
(Zaaknaam: Murat Aksoy t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2021:0413JUD000008017, EHRC-2021-0123) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een zaak over een proces achter gesloten deuren heeft een Kamer van het EHRM eerder geen schending vastgesteld van het EVRM. De klager had een hogere voorziening bij de Grote Kamer gevraagd en die was gehonoreerd. Vlak daarna is de klager overleden en zijn naasten hebben te kennen gegeven dat ze de zaak niet wilden voortzetten. De Grote Kamer doet nu recht aan die wens door de zaak van de rol te schrappen; dat kan ook, nu er geen duidelijk mensenrechtelijk belang zou zijn gediend met voortzetting van de behandeling.
09-04-2021
(Zaaknaam: Mraovic t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2021:0409JUD003037313, EHRC-2021-0122) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Het EHRM heeft eerder – in 2013 – schendingen van het EVRM vastgesteld in de zogenaamde ‘missing babies’-affaire, waarbij pasgeboren kinderen overleden werden verklaard en bij hun moeders werden weggehouden, terwijl zij mogelijk in leven zijn gebleven en onrechtmatig zijn geadopteerd door een ander gezin. Het EHRM oordeelde toen dat er een deugdelijk mechanisme moest komen om rechtsherstel te bieden. In de onderhavige beslissing stelt het vast dat dit er met nieuwe wetgeving nu is gekomen, zodat het nog aanhangige vergelijkbare zaken van de rol kan schrappen.
23-03-2021
(Zaaknaam: Mik en Jovanovic t. Servië, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC000929114, EHRC-2021-0121)
Hof van Justitie van de Europese Unie
-
Hof van Justitie van de Europese Unie
Gelet op de ondergeschikte positie van consumenten ten opzichte van verkopers en hun vaak gebrekkige informatiepositie, kan het consumenten niet altijd worden aangerekend dat zij pas vrij laattijdig een procedure starten tegen een oneerlijk beding. Het laten beginnen van een verjaringstermijn van drie jaar op het moment waarop een oneerlijk beding tot stand komt is volgens het HvJ dan ook niet aanvaardbaar, ook niet in het licht van art. 47 Hv.
22-04-2021
(Zaaknaam: Profi Credit Slovakia, ECLI:EU:C:2021:313, EHRC-2021-0125) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
Art. 19 lid 1, tweede alinea, VEU moet – ook in het licht van art. 47 Hv – zo worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen nationale bepalingen die de minister-president van de betrokken lidstaat een doorslaggevende bevoegdheid verlenen in de procedure voor de benoeming van rechters. Voorwaarde is wel dat bij deze procedure een onafhankelijk orgaan betrokken is dat met name belast is met de beoordeling van de kandidaat-rechters en met het uitbrengen van een advies aan die minister-president, waarvan de laatste niet gemakkelijk kan afwijken.
20-04-2021
(Zaaknaam: Repubblika, ECLI:EU:C:2021:311, EHRC-2021-0126) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
In een zaak over een stimuleringsregeling voor de exploitatie van zonnecellen overweeg het Hof dat art. 16 en 17 Hv zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een vermindering of uitstel van betaling van de stimuleringsbedragen voor de op deze manier opgewekte energie die bij eerdere bestuursbesluiten zijn toegekend en door ad hoc-overeenkomsten tussen de exploitanten van deze installaties en een overheidsbedrijf zijn bevestigd, wanneer deze regeling betrekking heeft op stimuleringsbedragen waarin reeds is voorzien maar die nog niet verschuldigd zijn.
15-04-2021
(Zaaknaam: Federazione nazionale delle imprese elettrotecniche ed elettroniche (Anie) e.a., ECLI:EU:C:2021:280, EHRC-2021-0112) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
In het licht van EU-gelijkebehandelingsrichtlijn 2000/43 en art. 47 Hv is het niet toelaatbaar dat een nationale wettelijke regeling het mogelijk maakt dat iemand die verantwoordelijk is voor een discriminatoir handelen een schadevergoeding betaalt aan de benadeelde, zonder de discriminatie te erkennen en zonder nader rechterlijk onderzoek naar de inhoud van de discriminatieklacht. De nationale rechter moet dan de wettelijke regeling buiten toepassing verklaren en zelf recht doen aan de eisen van art. 7 en 15 van de gelijkebehandelingsrichtlijn en art. 47 Hv.
15-04-2021
(Zaaknaam: Braathens Regional Aviation , ECLI:EU:C:2021:269, EHRC-2021-0114) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
In een procedure tegen een besluit tot overdracht onder de Dublin III-Verordening kan art. 47 Hv eraan in de weg staan dat een rechter geen rekening houdt met omstandigheden die dateren van na de vaststelling van dat besluit en die beslissend zijn voor de toepassing van die verordening. Dat is onder bepaalde voorwaarden alleen anders als voor deze beoordeling een specifiek rechtsmiddel beschikbaar is.
15-04-2021
(Zaaknaam: H.A. t. Belgische Staat, ECLI:EU:C:2021:270, EHRC-2021-0118) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
Verschillende families hebben in 2018 geprobeerd om bij het Gerecht van de EU een pakket van EU-maatregelen te laten vernietigen tot terugdringing van de broeikasgassen. Daarbij was het verzoek aan het Gerecht om de wetgevende instellingen op te dragen om tot een veel grotere reductie te komen in 2030. Het Gerecht heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het naar EU-recht voor individuen niet mogelijk is om op te komen tegen algemene regelgeving. Het HvJ bevestigt dit oordeel in hoger beroep.
25-03-2021
(Zaaknaam: Armando Carvalho, ECLI:EU:C:2021:252, EHRC-2021-0113)