Update
Uitspraken van 13-04-2021 tot 26-04-2021
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 8 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Tsjechië bestaat een wettelijke plicht tot deelname aan een vaccinatieprogramma voor alle ingezetenen, waarbij niet-gevaccineerde kinderen op voorschoolse faciliteiten worden geweigerd. Verschillende mensen hebben hiertegen bezwaren, vooral omdat zij geen vertrouwen hebben in vaccins of vinden dat die een gevaarlijke inbreuk maken op de fysieke integriteit. Volgens het EHRM kunnen dergelijke bezwaren niet zwaarder wegen dan het zwaarwegende belang van bescherming van de volksgezondheid, vooral nu een hoge vaccinatiegraad nodig is om kwetsbare kinderen en groepen te beschermen; geen schending art. 8 EVRM. Een kritische houding tegenover vaccinatie wordt niet beschermd door art. 9 EVRM.
08-04-2021
(Zaaknaam: Vavricka e.a. t. Tsjechië, ECLI:CE:ECHR:2021:0408JUD004762113, EHRC-2021-0109) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een lokale oppositiepoliticus had handig gebruik gemaakt van het ‘vermommen’ van een beeld van een communistische leider door onbekenden, door daar nog een paar symbolen aan toe te voegen. Het EHRM oordeelt dat het hierbij ging om expressief, satirisch en politiek handelen, waarbij het beeld niet was beschadigd en ook geen sterk onrecht werd gedaan aan een monument als uitdrukking van belangrijke sociale waarden. De veroordeling tot betaling van een lichte boete was dan ook in strijd met art. 10 EVRM.
06-04-2021
(Zaaknaam: Handzhiyski t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2021:0406JUD001078314, EHRC-2021-0102) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In het Oostenrijkse kadaster moest na een echtscheiding de overdracht van het aandeel van de gemeenschappelijke woning aan de ex-echtgenote worden ingeschreven. Daarbij gold als regel dat ook de echtscheidingsovereenkomst in het register moest worden opgenomen, waardoor de daarin vermelde informatie (bijvoorbeeld over alimentatiebedragen, inkomen en ouderlijk gezag over de kinderen) volledig openbaar zou worden. Het EHRM oordeelt dat de nationale rechters ten onrechte de proportionaliteit daarvan helemaal niet hebben beoordeeld, in strijd met hun procedurele positieve verplichtingen onder art. 8 EVRM.
06-04-2021
(Zaaknaam: Liebscher t. Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2021:0406JUD000543417, EHRC-2021-0103) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Het EHRM heeft in 2010 geoordeeld dat sprake was van ‘bis in idem’ doordat Tsonyo Tsonev zowel een bestuurlijke boete als een gevangenisstraf kreeg opgelegd vanwege mishandeling. Na de uitspraak is de strafzaak heropend, maar de veroordeling werd in stand gelaten. De bestuursrechtelijke procedure werd niet heropend, niet alleen omdat het dossier was vernietigd, maar ook omdat de rechter niet erkende dat er bis in idem was. Het EHRM acht deze nieuwe beoordelingen evident in strijd met art. 4 P7 EVRM, maar vindt het niet nodig Bulgarije onder art. 46 EVRM te verplichten de zaken alsnog te heropenen.
06-04-2021
(Zaaknaam: Tsonyo Tsonev t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2021:0406JUD003562311, EHRC-2021-0108) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Het EHRM heeft in eerdere zaken tegen België scherpe kritiek uitgesproken op de internering van psychiatrische delinquenten in niet-passende instellingen, zonder toegang tot behandeling. België heeft naar aanleiding daarvan een heel aantal verbetermaatregelen doorgevoerd. Het Hof oordeelt nu dat enkele nieuw voorziene rechtsmiddelen ter voorkoming van onrechtmatige detentie weliswaar nog tekortkomingen vertonen, maar in combinatie bezien aan de eisen van art. 5 lid 4 en 13 EVRM voldoen. Ten aanzien van twee klagers beslist het echter ook dat zij onvoldoende gecompenseerd zijn, in strijd met art. 3 en 5 lid 1 EVRM.
06-04-2021
(Zaaknaam: Venken e.a. t. België, ECLI:CE:ECHR:2021:0406JUD004613014, EHRC-2021-0110) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een Nigeriaanse vrouw is na mensenhandel met haar twee kinderen in Italië beland. Omdat zij niet goed voor de kinderen zou kunnen zorgen, besloten autoriteiten de kinderen voor adoptie beschikbaar te maken, waarbij ze in verschillende adoptiegezinnen zouden worden geplaatst. In de besluitvormingsprocedures is volgens het EHRM onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere kwetsbaarheid van de vrouw als slachtoffer van mensenhandel en met de andere hechtingsmodellen die in de Nigeriaanse cultuur bestaan. Daardoor zijn onvoldoende zorgvuldigheidswaarborgen geboden, in strijd met art. 8 EVRM.
01-04-2021
(Zaaknaam: A.I. t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2021:0401JUD007089617, EHRC-2021-0097) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een journaliste heeft mogelijk opnamen gemaakt van een bijeenkomst waar vertrouwelijke informatie gedeeld zou zijn over een corruptieonderzoek dat werd uitgevoerd door anticorruptiebureau NABU. De journaliste weigerde in verband met journalistieke bronbescherming om daarover informatie te geven, waarop – in verband met het onderzoek naar de betrokkenheid hierbij van NABU-directeur S. – toestemming werd gegeven om de telefoongegevens van de journaliste te bekijken. Het EHRM acht de wijze waarop dat is gebeurd onaanvaardbaar in verband met het door art. 10 EVRM beschermde journalistieke brongeheim.
01-04-2021
(Zaaknaam: Sedletska t. Oekraïne, ECLI:CE:ECHR:2021:0401JUD004263418, EHRC-2021-0106) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Hoewel D.C. weigerde om zich psychiatrisch te laten onderzoeken is hij op basis van zijn dossier en andere gegevens gediagnosticeerd met paranoïde schizofrenie en is hij geïnterneerd. Het EHRM acht de besluitvorming rondom de internering in de gegeven omstandigheden voldoende zorgvuldig. Ook is het van oordeel dat in een kwestie als deze eventuele zittingen niet openbaar hoeven zijn. Geen schending van art. 5 EVRM.
30-03-2021
(Zaaknaam: D.C. t. België, ECLI:CE:ECHR:2021:0330JUD008208717, EHRC-2021-0098) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Twee herders zijn vlakbij hun dorp om het leven gekomen. Hoewel de politie aanvankelijk stelde dat zij zelf schoten hadden afgevuurd op ordehandhavers en daarop zijn doodgeschoten, acht het Hof het aannemelijker dat ze bij een ‘speciale operatie’ tot terrorismebestrijding om het leven zijn gekomen. Nu er voldoende bewijs is voor verantwoordelijkheid van de staat voor hun overlijden stelt het een schending vast van art. 2 EVRM. Het onderzoek naar de toedracht vertoont eveneens tekortkomingen; op grond van art. 46 EVRM draagt het Hof de staat op om die zo snel mogelijk op te lossen.
30-03-2021
(Zaaknaam: Gasangusenov t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2021:0330JUD007801917, EHRC-2021-0101) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2013 is in het Verenigd Koninkrijk nieuwe wetgeving aangenomen waardoor een gedifferentieerd stelsel is geïntroduceerd voor vermelding van strafrechtelijke vergrijpen in verklaringen omtrent het gedrag en strafbladen. Het EHRM oordeelt dat een dergelijke algemene, maar genuanceerde regeling voldoende precies en goed genoeg doordacht is om in algemene zin geen schending te vormen van art. 8 EVRM, ook al is een zaaksgewijze beoordeling van de redelijkheid van een vermelding van een strafbaar feit dan niet mogelijk.
30-03-2021
(Zaaknaam: M.C. t. het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2021:0330JUD005122013, EHRC-2021-0104) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Tijdens een operatie van een antiterrorisme-eenheid tegen de vuurgevaarlijke P.P. is een officier om het leven gekomen nadat P.P. hem met een kogel in het hoofd had geraakt. Het EHRM buigt zich in verband hiermee voor het eerst over de vraag hoe ver de positieve verplichtingen van de staat reiken om het leven te beschermen van leden van dit soort eenheden. Het formuleert verschillende criteria om de verantwoordelijkheid van de staat te definiëren. Die toepassend komt het Hof tot de conclusie dat in de onderhavige zaak art. 2 EVRM niet is geschonden.
30-03-2021
(Zaaknaam: Ribcheva e.a. t. Bulgarije, ECLI:CE:ECHR:2021:0330JUD003780116, EHRC-2021-0105) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Twee verdachten hebben verzocht om een vereenvoudigde behandeling van hun strafzaak, waardoor zij weliswaar een lagere straf konden krijgen, maar ook enkele procedurele waarborgen kwijt zouden raken. Zo konden onder meer geen getuigen ter zitting worden gehoord, ook niet in hoger beroep. Volgens het EHRM is dat niet in strijd met art. 6 EVRM, nu in dit geval klagers welbewust afstand hebben gedaan van enkele procedurele waarborgen. Bovendien was de verklaring van de betreffende getuige maar van beperkt gewicht bij de uiteindelijke veroordeling.
25-03-2021
(Zaaknaam: Di Martino en Molinari t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2021:0325JUD001593115, EHRC-2021-0099) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een verdachte van moord zat in voorarrest toen de coronapandemie uitbrak. De toen genomen noodmaatregelen hadden tot gevolg dat het vooronderzoek werd geschorst. Verzoeken om borgtocht werden afgewezen, net als een verzoek om het onderzoek al snel na het opleggen van de noodmaatregelen te hervatten. In dit geval waren de schorsing en de vertragingen volgens het Hof uitsluitend het gevolg van de noodmaatregelen om de Covid-19-crisis te bestrijden, die gerechtvaardigd waren ter bescherming van de volksgezondheid. Nu het onderzoek verder voldoende snel is verlopen, verklaart het Hof de klachten over art. 5 en 6 EVRM kennelijk ongegrond.
23-03-2021
(Zaaknaam: Fenech t. Malta, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC001909020, EHRC-2021-0100) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
S.S. is overleden na een aanrijding door D.M., die onder invloed van alcohol door rood licht was gereden. D.M. werd veroordeeld tot een boete van 260 euro; de boete bleef laag omdat D.M. voor 35 eerdere verkeersovertredingen niet strafrechtelijk was veroordeeld. Het EHRM oordeelt dat de Kroatische overheid in het onderhavige geval te weinig heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de veiligheid van S.S. in het verkeer werd beschermd tegen handelen als dat van D.M. Daarnaast acht het de opgelegde boete onredelijk laag en daarmee in strijd met de procedurele positieve verplichtingen onder art. 2 EVRM.
(Zaaknaam: Smiljanic t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2021:0325JUD003598314, EHRC-2021-0107)