Update
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 7 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Lize Glas en Jasper Krommendijk hebben een annotatie geschreven bij het Advies van het EHRM naar aanleiding van een Slowaaks verzoek onder Protocol 16 (EHRM 14 december 2020, Advies P16-2020-001, Decision on a request for an advisory opinion under Protocol No. 16 concerning the interpretation of Articles 2, 3 and 6 of the Convention. Request by the Supreme Court of the Slovak Republic, EHRC-2021-0083). In EHRC Updates de vorm van een nieuwsbericht heeft gekregen, dat u via deze link kunt raadplegen als u een abonnement heeft op EHRC Updates.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een conflict tussen een CEO en een bedrijfsjurist heeft de CEO zich in een intern aan de bedrijfsjurist toegestuurd document kritisch over haar uitgesproken. De bedrijfsjurist heeft vervolgens een strafklacht wegens laster ingediend, die leidde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de CEO van vijf maanden. Het EHRM oordeelt dat de nationale rechters bij het opleggen van deze zware straf de context van de kwestie, de beperkte effecten op de reputatie van de bedrijfsjurist en de relatief rustige toon van het document niet voldoende hebben meegewogen. Strijd met art. 10 EVRM.
25-03-2021
(Zaaknaam: Matalas t. Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2021:0325JUD000186418, EHRC-2021-0096) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij tenuitvoerlegging van Europese Arrestatiebevelen (EAB) is in beginsel sprake van niet-discretionaire uitvoering van EU-recht, ook als de nationale rechter de redelijkheid van overlevering beoordeelt in het licht van de Aranyosi-criteria. Bij het EHRM betekent dit, dat de Bosphorusdoctrine van toepassing is. Van gelijkwaardige bescherming door het EU-recht kan volgens het EHRM niet worden gesproken als de nationale rechter ten onrechte over een onduidelijk punt geen prejudiciële vragen heeft gesteld. Als de nationale rechter de detentiesituatie in het ontvangende land niet voldoende concreet heeft gecontroleerd, schiet de geboden grondrechtenbescherming bovendien kennelijk tekort, in strijd met art. 3 EVRM.
25-03-2021
(Zaaknaam: Bivolaru en Moldovan t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2021:0325JUD004032416, EHRC-2021-0091) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een gebied buiten Madrid waarin niet mag worden gebouwd, is in de loop van de tijd toch een illegale nederzetting ontstaan. Die is lang gedoogd, maar sinds 2005 zijn de autoriteiten harder gaan optreden. Zo hebben zij geprobeerd de bouw van een huis door klagers te verhinderen en is dat huis – na uitzetting van de bewoners – uiteindelijk gesloopt. Het EHRM acht dat niet onredelijk, nu klagers wisten dat ze het illegaal bouwden en er ruim voldoende mogelijkheid voor rechtsbescherming hebben bestaan. Ook behoorden klagers niet tot een kwetsbare groep. Geen schending art. 8 EVRM.
23-03-2021
(Zaaknaam: Ghailan e.a. t. Spanje, ECLI:CE:ECHR:2021:0323JUD003636614, EHRC-2021-0094) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een groep Jordaanse slachtoffers van gedwongen verplaatsingen tijdens de eerste Golfoorlog heeft zich in 2001 geprobeerd te voegen in een in België aangevraagd onderzoek naar de mogelijke verantwoordelijkheid van hooggeplaatste Koeweitse functionarissen. Die aanvraag was gebaseerd op de vrijwel absolute universele rechtsmacht die op dat moment in België bestond. In 2003 trad een wet in werking waardoor die rechtsmacht werd ingeperkt en op grond daarvan is de aanvraag afgewezen. Het EHRM acht dat een redelijke beperking van het recht op toegang tot de rechter (art. 6 lid 1 EVRM), gelet op het belang van een goede rechtsbedeling.
16-03-2021
(Zaaknaam: Hussein e.a. t. België, ECLI:CE:ECHR:2021:0316JUD004518712, EHRC-2021-0095) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een verdachte is veroordeeld op basis van bewijs van een kroongetuige. De verdachte heeft deze getuige tijdens het strafproces niet in persoon kunnen ondervragen; zijn advocaat kon dat wel doen. Het Hof acht deze kwestie vergelijkbaar met die van een afwezige getuige en past de bijbehorende criteria toe. Op basis daarvan komt het tot de conclusie dat het vanwege de noodzaak van identificatie in deze zaak essentieel was geweest dat de getuige de verdachte zelf kon zien. Nu dat niet is gebeurd is sprake van strijd met art. 6 lid 1 en lid 3 (d) EVRM.
16-03-2021
(Zaaknaam: Fikret Karahan t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2021:0316JUD005384807, EHRC-2021-0093)