Update
Uitspraken van 20-02-2020 tot 09-03-2020
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Beste lezer,
Hierbij ontvangt u de nieuwsbrief van EHRC Updates. Vanuit deze nieuwsbrief kunt u doorklikken naar de website voor signaleringen, samenvattingen en annotaties van uitspraken van Europees Hof van de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de EU.
Met vriendelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Noord-Macedonië bestaat er weliswaar enige wettelijke basis voor het afnemen en bewaren van DNA-materiaal bij veroordeelden, maar er is geen bewaartermijn geformuleerd en er zijn ook geen andere criteria gesteld voor de situaties waarin DNA-materiaal wel of niet mag worden afgenomen en/of bewaard. Zeker nu er ook nog sprake is van een gebrek aan rechtsbeschermingsmogelijkheden (bijvoorbeeld de mogelijkheid om een bewaard DNA-profiel te laten verwijderen), is volgens het Hof sprake van strijd met art. 8 EVRM.
13-02-2020
(Zaaknaam: Trajkovski en Chipovski t. Noord-Macedonië, ECLI:CE:ECHR:2020:0213JUD005320513, EHRC-2020-0093) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Frankrijk geldt als beginpunt voor de verjaringstermijn van letselschadeclaims het moment waarop het letsel is gestabiliseerd. Het Hof erkent dat dit tot rechtsonzekerheid kan leiden bij aandoeningen die inherent instabiel van aard zijn, zoals in het onderhavige geval, maar acht het redelijk dat de Franse wetgever voorrang heeft gegeven aan het belang van slachtoffers om schadeclaims te kunnen indienen. Op dit punt is art. 6 EVRM niet geschonden. Wel constateert het Hof een schending van art. 6 EVRM omdat het Cour de Cassation haar weigering om prejudiciële vragen aan het HvJ EU voor te leggen niet voldoende heeft gemotiveerd.
13-02-2020
(Zaaknaam: Sanofi Pasteur t. Frankrijk,, ECLI:CE:ECHR:2020:0213JUD002513716, EHRC-2020-0090) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klagers hebben in 2014 met anderen geprobeerd om via de landgrens bij Melilla op Spaans grondgebied te komen. Zij zijn tegengehouden door Spaanse grenswachten en teruggestuurd naar Marokko, zonder dat hun asielverzoeken individueel behandeld zijn. De Grote Kamer beoordeelt de zaak onder het verbod van collectieve uitzetting van art. 4 P4 EVRM. ‘Uitzetting’ omvat daarbij alle situaties waarin een vreemdeling van het grondgebied wordt verdreven. Van strijd met art. 4 P4 is echter geen sprake als vreemdelingen, zoals in dit geval, geen gebruik hebben gemaakt van legale, daadwerkelijke en effectieve middelen om een verzoek te doen om internationale bescherming.
13-02-2020
(Zaaknaam: N.D. en N.T. t. Spanje, ECLI:CE:ECHR:2020:0213JUD000867515, EHRC-2020-0088) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Twee leden van een NGO hebben protestleuzen op een standbeeld gespoten. Zij zijn vervolgens strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld wegens drugsbezit. Het Hof oordeelt dat onvoldoende is gebleken dat hun arrestatie daadwerkelijk op een redelijke verdenking van drugshandel was gebaseerd, zodat dit in strijd is met art. 5 EVRM. Het Hof acht daarnaast art. 18 EVRM geschonden omdat het in de omstandigheden van het geval waarschijnlijk is dat de vervolging door politieke motieven was ingegeven. Om vergelijkbare redenen oordeelt het dat ook de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) is geschonden.
13-02-2020
(Zaaknaam: Ibrahimov en Mammadov t. Azerbeidzjan, ECLI:CE:ECHR:2020:0213JUD006357116, EHRC-2020-0087) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In het Verenigd Koninkrijk worden de vingerafdrukken, het DNA-profiel en de politiefoto van veroordeelden oneindig bewaard. Dit vormt een inbreuk op het respect voor de persoonlijke levenssfeer. De margin of appreciation is daarbij smal, ook al omdat er een vrij duidelijke Europese consensus is die pleit tegen oneindige bewaring en het nationale rechtsbeschermingssysteem niet meteen voldoende waarborgen biedt voor een goede belangenafweging. Er is volgens het Hof geen noodzaak gebleken voor het oneindig bewaren van de biometrische gegevens en de foto en is er geen goede afweging gemaakt tussen de betrokken botsende belangen. Schending art. 8 EVRM.
13-02-2020
(Zaaknaam: Gaughran t. het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0213JUD004524515, EHRC-2020-0086) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Twee spelende kinderen vonden in het zand bij hun flat een granaat, die explodeerde toen zij hem lieten vallen. Daardoor zijn de kinderen zwaargewond geraakt. Het nationale onderzoek wees uit dat de granaat afkomstig was uit een wapendepot dat niet goed was bewaakt, maar de precieze verantwoordelijkheid daarvoor kon niet worden vastgesteld. Daardoor kon ook geen schadevergoeding aan de kinderen worden toegekend. Het Hof is van oordeel dat het nationale onderzoek tekortschoot en dat dit, samen met het ontbreken van effectieve rechtsmiddelen, een schending van art. 2 EVRM oplevert.
11-02-2020
(Zaaknaam: Vovk en Bogdanov t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2020:0211JUD001561310, EHRC-2020-0095) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klaagster is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding vanwege het psychologisch terroriseren van haar buren. In verband daarmee wordt maandelijks een bedrag van 20-24 euro ingehouden op haar pensioen, dat in totaal zo’n 123 euro omvat. Het Hof ziet hierin een inbreuk op het eigendomsrecht, maar die acht het niet onredelijk. Klaagster heeft het nadeel feitelijk over zichzelf afgeroepen; bovendien waren de omstandigheden in deze zaak niet zodanig dat de last excessief moet worden genoemd, bijvoorbeeld nu zij aparte toelagen ontving voor huisvesting, water een voedsel. Geen schending art. 1 EP EVRM.
11-02-2020
(Zaaknaam: Seiko t. Litouwen, ECLI:CE:ECHR:2020:0211JUD008296817, EHRC-2020-0091) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een zaak tegen Turkije over een veroordeling wegens propaganda voor een terroristische organisatie zet het Hof zijn rechtspraak over deze materie op een rij. In Turkse zaken die spelen voor 2013 oordeelt het soms dat er geen toereikende wettelijke basis was voor een veroordeling. In andere zaken oordeelt het zelf over de redelijkheid van de veroordelingen, terwijl in een derde categorie van zaken het primair nagaat of de nationale rechters de EHRM-criteria goed hebben toegepast. Die laatste lijn kiest het in de onderhavige zaak. Nu van zo’n correcte EVRM-toepassing geen sprake was, is art. 10 EVRM geschonden.
11-02-2020
(Zaaknaam: Özer t. Turkije (nr. 3), ECLI:CE:ECHR:2020:0211JUD006927012, EHRC-2020-0089) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klaagster is het slachtoffer geweest van fysiek huiselijk geweld; daarnaast stelt zij dat haar ex-echtgenoot computervredebreuk heeft gepleegd door haar persoonlijke bestanden, correspondentie en foto’s te doorzoeken en zich toegang te verschaffen tot haar Facebookaccount. Het EHRM concludeert dat de nationale autoriteiten onvoldoende hebben gedaan om klaagster hiertegen te beschermen. Daarbij benadrukt het dat inmiddels is geaccepteerd dat ‘cyberbullying’ en ‘cybersurveillance’ kunnen worden begrepen als onderdeel van geweld tegen vrouwen en meisjes. Het is nodig dat nationale autoriteiten een grondig onderzoek instellen naar aannemelijke klachten daarover.
11-02-2020
(Zaaknaam: Buturuga t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0211JUD005686715, EHRC-2020-0084) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In een strafzaak is in hoger beroep geen rekening gehouden met het feit dat klager geen strafblad had. Zijn cassatieberoep is afgewezen omdat het te zeer op de feiten betrekking had. Het Hof oordeelt echter dat het cassatieberoep wel degelijk een (principiële) juridische vraag betrof. De afwijzing vormt daarom een schending van art. 6 lid 1 EVRM. Het niet-meewegen van de strafbladfactor hoort tot de rechterlijke discretie. De omvang daarvan is onder nieuwe wetgeving beperkt, maar ook onder de oude wetgeving had de rechter tot dezelfde conclusie kunnen komen. Daarom is er geen schending van art. 7 EVRM.
06-02-2020
(Zaaknaam: Felloni t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2020:0206JUD004422114, EHRC-2020-0085) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een gevangene met een zware lichamelijke handicap die maakte dat hij in een rolstoel zat, heeft zich gedurende 17 maanden niet zelfstandig in de gevangenis kunnen bewegen; hij was afhankelijk van andere gevangenen om hem de trap tussen twee leefruimten op en af te dragen en voor zijn persoonlijke verzorging. Het Hof constateert conform vaste rechtspraak dat dit een schending oplevert van art. 3 EVRM.
04-02-2020
(Zaaknaam: Bayram t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2020:0204JUD000708712, EHRC-2020-0083) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager heeft als parlementslid niet de benodigde ‘security clearance’ gekregen om plaatsvervangend Kamervoorzitter te worden. Volgens hem heeft hij geen toegang gekregen tot een effectief rechtsmiddel om de weigering van de ‘security clearance’ aan te vechten. Het Hof stelt echter vast dat hij wel beroep had kunnen instellen bij de bestuursrechter als hij duidelijker had gevraagd om een expliciete schriftelijke beslissing van de Kamervoorzitter hierover, in plaats van zelf na mondeling verzoek de functie op te geven. Geen schending art. 13 EVRM.
04-02-2020
(Zaaknaam: Bastys t. Litouwen, ECLI:CE:ECHR:2020:0204JUD008074917, EHRC-2020-0082) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een rechter die betrokken is geweest bij de beoordeling van twee afzonderlijke strafzaken over eenzelfde feitencomplex en met dezelfde verdachte (namelijk klager) heeft zich zonder succes geprobeerd te verschonen. Het EHRM overweegt dat er in de zaak geen omstandigheden waren die objectieve twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter konden rechtvaardigen en concludeert dat art. 6 lid 1 EVRM niet is geschonden.
04-02-2020
(Zaaknaam: Alexandru Marian Iancu t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0204JUD006085815, EHRC-2020-0081)
Hof van Justitie van de Europese Unie
-
Hof van Justitie van de Europese Unie
Het recht van een verdachte om bij de terechtzitting aanwezig te zijn wordt volgens het HvJ EU niet geschonden in het licht van art. 6 EVRM en art. 47 en 48 Hv als de verdachte ondubbelzinnig heeft besloten niet te verschijnen op een van de zittingen die in het kader van zijn proces worden gehouden. Ook is geen sprake van een schending als hij op een van de zittingen niet is verschenen om een buiten zijn macht liggende reden, zolang dan maar aan een aantal voorwaarden wordt voldaan om ervoor te zorgen dat de verdedigingsrechten worden gerespecteerd.
13-02-2020
(Zaaknaam: Spetsializirana prokuratura (verstekzitting) TX t. UW, ECLI:EU:C:2020:94, EHRC-2020-0092) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
In het onderhavige geval had een universiteit in een geschil over een EU-subsidie geprocedeerd bij het Gerecht. Daarbij werd zij niet vertegenwoordigd door een externe advocaat, maar door een oud-werknemer. In die situatie is volgens het HvJ geen sprake van een zodanige band met de opdrachtgever dat er een ongunstige invloed kan zijn op het vermogen van de advocaat om zich te kwijten van zijn taken. Het Gerecht had dus niet mogen oordelen dat de oud-werknemer niet als procesvertegenwoordiger mocht optreden en had de zaak niet op die grond niet-ontvankelijk mogen verklaren.
04-02-2020
(Zaaknaam: Uniwersytet Wrocławski, ECLI:EU:C:2020:73, EHRC-2020-0094)