Update
Uitspraken van 31-10-2020 tot 13-11-2020
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 21 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een Soedanese vluchteling is onrechtmatig België binnengekomen en is daarop in een centrum voor vreemdelingenbewaring geplaatst. Hoewel een rechter had bevolen dat hij niet mocht worden gedeporteerd voordat de rechtmatigheid van de bewaring was beoordeeld, is de vluchteling onder druk van de autoriteiten in een klaarstaand vliegtuig naar Soedan gestapt. Het EHRM oordeelt dat in dit geval niet alleen de individuele omstandigheden van klager onvoldoende zijn beoordeeld voorafgaand aan het uitzettingsbevel, maar ook de autoriteiten in strijd hebben gehandeld met het tijdelijke uitzettingsverbod van de Belgische rechter. Daardoor zijn art. 3 en 13 EVRM geschonden.
27-10-2020
(Zaaknaam: M.A. t. België, ECLI:CE:ECHR:2020:1027JUD001965618, EHRC-2020-0276) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Aan een minderjarige delinquent is een voorwaardelijke gevangenisstraf met proeftijd opgelegd. Daarbij bestond de mogelijkheid dat hem later een zwaardere maatregel werd opgelegd als hij zich niet aan de voorwaarden zou houden. Nu hij drugs bleef gebruiken, werd besloten hem een tijd in een open inrichting te plaatsen. Het EHRM is van oordeel dat deze plaatsingsmaatregel voldoende samenhang had met de initieel opgelegde straf en dat deze bovendien was voorzien in de Zwitserse wetgeving. Geen schending van art. 5 lid 1 (a) EVRM.
27-10-2020
(Zaaknaam: Reist t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2020:1027JUD003924615, EHRC-2020-0273) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een belangrijke oppositieleider in Turkije heeft tijdens een parlementair debat twee virulente speeches afgestoken waarin hij minister-president Erdogan zwaar en in felle bewoordingen bekritiseerde. Erdogan verzocht in een civiele procedure om schadevergoeding wegens reputatieschade en werd in het gelijk gesteld. Volgens het Hof hebben de nationale rechters daarbij onder meer onvoldoende rekening gehouden met de politieke context van de speeches en met het feit dat dit soort speeches fel en provocatief mag zijn. De vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) is dan ook geschonden.
27-10-2020
(Zaaknaam: Kilicdaroglu t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2020:1027JUD001655818, EHRC-2020-0267) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een Duitse gevangene is in totaal elf keer onderworpen aan een ‘strip search’, als onderdeel van een vast beleid waarbij dit willekeurig gebeurde voordat gevangenen bezoek mochten ontvangen. In 2016 heeft het Bundesverfassungsgericht vastgesteld dat dit beleid ongrondwettig was. Klager wilde een civiele schadevergoedingsprocedure starten, maar kreeg geen rechtsbijstand omdat de enkele vaststelling van onrechtmatigheid al voldoende genoegdoening zou opleveren. Het EHRM is van oordeel dat daardoor het recht op een effectief rechtsmiddel van art. 13 EVRM is geschonden.
22-10-2020
(Zaaknaam: Roth t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2020:1022JUD000678018, EHRC-2020-0274) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In eerste aanleg is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf, die hij heeft uitgezeten. In hoger beroep is de veroordeling vernietigd in verband met schending van de rechten van de verdediging. Naar Armeens recht maakt dit de eerder uitgezeten gevangenisstraf onrechtmatig en ontstaat er een recht op schadevergoeding, maar alleen voor materiële schade. Hoewel naar vaste EHRM-rechtspraak in zo’n geval geen sprake is van onrechtmatige detentie, sluit het EHRM aan bij het Armeense recht en neemt het aan dat er een schadevergoedingsplicht is ontstaan. Dat immateriële schade niet kon worden vergoed verklaart het strijdig met art. 5 lid 5 EVRM.
22-10-2020
(Zaaknaam: Norik Poghoshyan t. Armenië, ECLI:CE:ECHR:2020:1022JUD006310612, EHRC-2020-0271) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In twee afzonderlijke procedures is klager veroordeeld tot resp. vijftien jaar en een levenslange gevangenisstraf. Tijdens de procedures heeft hij in voorarrest gezeten, maar bij de procedure die leidde tot de tijdelijke gevangenisstraf heeft de nationale rechter het voorarrest niet expliciet laten meetellen bij de bepaling van de strafmaat. Klager ziet daarin een schending van art. 7 EVRM, maar het EHRM ziet in de zaak geen enkele indicatie van een aantasting van die bepaling. Het verklaart deze klacht dan ook kennelijk ongegrond. Wel stelt het vanwege de lange duur van de procedure een schending vast van art. 6 EVRM.
22-10-2020
(Zaaknaam: Melnikov t. Oekraïne, ECLI:CE:ECHR:2020:1022JUD0066753/11, EHRC-2020-0269) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Na aankomst op het vliegveld is klager rectaal gefouilleerd, naar zijn zeggen onder zeer vernederende omstandigheden. Er is een ballonnetje methadon gevonden, maar klager zegt dat het hier gaat om gefabriceerd bewijs. Het Hof stelt vast dat klager op basis van het gevonden bewijs is veroordeeld, maar dat er geen goed onderzoek is gedaan naar de omstandigheden waarin dat is verkregen. Hoewel het niet kan vaststellen dat art. 3 EVRM in inhoudelijk opzicht is geschonden, oordeelt het daarom wel dat zowel sprake is van een schending van art. 3 in procedureel opzicht als van art. 6 lid 1 EVRM.
22-10-2020
(Zaaknaam: Bokhonko t. Georgië, ECLI:CE:ECHR:2020:1022JUD000673911, EHRC-2020-0263) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Vanwege zwangerschap heeft een consulair medewerkster enkele perioden niet kunnen werken. Zij kon niet goed vervangen worden, waardoor tijdelijk consulaire bijstand moest worden verleend door andere ambassades. Gelet daarop is zij, toen zij een tweede zwangerschap aankondigde, overgeplaatst naar een andere locatie. Het EHRM is van oordeel dat hier sprake is van direct onderscheid naar geslacht. De noodzaak van goede consulaire bijstand en continuïteit van het werk kon volgens het Hof echter een voldoende rechtvaardiging vormen voor de overplaatsing; bovendien pakte die voor klaagster niet bijzonder nadelig uit. Geen schending van art. 1 P12 EVRM.
20-10-2020
(Zaaknaam: Napotnik t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:1020JUD003313913, EHRC-2020-0270) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een niet Russisch-Orthodox kind heeft op de eerste schooldag op de basisschool deelgenomen aan een ritueel waarbij het klaslokaal werd ingezegend. Volgens zijn ouders is dat in strijd met hun recht op respect voor hun religieuze overtuigingen (art. 2 lid 1 EP EVRM). Het Hof oordeelt dat het hier echter ging om een geïsoleerd incident dat geen grote impact op het kind heeft gehad, en waarvoor de docent bovendien formeel is berispt. Om vergelijkbare redenen acht het Hof ook de godsdienstvrijheid van het kind zelf (art. 9 EVRM) niet geschonden.
20-10-2020
(Zaaknaam: Perovy t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2020:1020JUD004742909, EHRC-2020-0272) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Twee hoogleraren hebben in 2004 een kritisch rapport uitgebracht over minderheidsrechten. Tijdens een parlementair debat over het rapport sprak een parlementariër heel negatief over de persoon van de hoogleraren. Een smaadprocedure die zij daarop startten was niet succesvol. Wel werden de hoogleraren op hun beurt vervolgd omdat het rapport denigrerend zou zijn voor de staat, al werden zij niet veroordeeld. Volgens het EHRM is de reputatie van de hoogleraren niet zodanig aangetast door de beledigingen van de parlementariër dat art. 8 EVRM is geschonden. Wel leverde de strafvervolging een schending op van de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM).
20-10-2020
(Zaaknaam: Kaboglu en Oran t. Turkije (nr. 2), ECLI:CE:ECHR:2020:1020JUD003694407, EHRC-2020-0266) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Zwitserland wordt een voor kinderzorg bedoelde uitkering voor weduwnaren beëindigd als hun kinderen meerderjarig zijn, maar blijft die voor weduwen doorlopen. Reden daarvoor is dat weduwen zich in een moeilijker arbeidsmarktpositie zouden bevinden dan weduwnaren, die gemakkelijker in hun eigen inkomen zouden kunnen voorzien. Het EHRM overweegt dat een dergelijk direct onderscheid naar geslacht alleen door zeer zwaarwegende redenen kan worden gerechtvaardigd. De regeling is gebaseerd op achterhaalde opvattingen over rolpatronen en arbeidsmarktposities en is daarom in strijd met art. 8 jo. 14 EVRM.
20-10-2020
(Zaaknaam: B. t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2020:1020JUD007863012, EHRC-2020-0262) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De Democratische Republiek Congo heeft in België geprobeerd zich civiel partij te stellen in een strafzaak. Vanwege vermeende tekortkomingen in de nationale procedure heeft Congo vervolgens een klacht ingediend bij het EHRM. Het Hof oordeelt echter dat op grond van art. 34 het klachtrecht niet toekomt aan met de staat verbonden rechtspersonen. In dit geval is duidelijk dat de klacht is ingediend door de staat zelf, zodat deze klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
06-10-2020
(Zaaknaam: Democratische Republiek Congo t. België, ECLI:CE:ECHR:2020:1006DEC001655419, EHRC-2020-0264) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Van een gevangene is in de gevangenisregisters de geloofsovertuiging verkeerd geregistreerd, maar dit kan alleen worden gewijzigd als een verklaring van een vertegenwoordiger van een religieuze gemeenschap kan worden overgelegd waaruit blijkt dat de gevangene inderdaad tot de betreffende denominatie behoort. Het EHRM overweegt dat in dit geval geen effect is vastgesteld van de verkeerde registratie voor de daadwerkelijke uitoefening van de godsdienstvrijheid door klager en het acht de klacht vrij theoretisch en abstract. Nu er geen duidelijke inbreuk is gemaakt op art. 9 EVRM verklaart het de klacht kennelijk ongegrond.
29-09-2020
(Zaaknaam: Maris t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0929DEC005820814, EHRC-2020-0268) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Aan twee artsen is in een tuchtprocedure een tijdelijk verbod opgelegd om patiënten te behandelen in verband met professioneel wangedrag. Daarnaast zijn zij strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld vanwege onder meer socialezekerheidsfraude en het onbevoegd uitoefenen van medische handelingen. Volgens het EHRM is in dit geval geen sprake van dubbele strafvervolging vanwege hetzelfde feit (art. 4 P7 EVRM), nu in het geval van de tuchtprocedure geen sprake was van een ‘criminal charge’. De zaak is dan ook niet-ontvankelijk.
29-09-2020
(Zaaknaam: Faller en Steinmetz t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0929DEC005938916, EHRC-2020-0265)