Update
Uitspraken van 01-10-2020 tot 16-10-2020
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Geachte lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 19 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Aan klager is een bestuurlijke boete opgelegd vanwege overtreding van financiële regels bij aanbestedingen. Later is hem in verband met vergelijkbare feiten een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd wegens machtsmisbruik. Om te kunnen spreken van ‘bis in idem’ in de zin van art. 4 P7 EVRM is vereist dat in beide procedures sprake was van strafvervolging. Nu in dit geval de boete naar nationaal recht niet strafrechtelijk was, deze vooral het karakter had van een tuchtsanctie, en bovendien niet heel hoog was, kan daarvan volgens het Hof niet worden gesproken. Het verbod van ‘bis in idem’ is dan ook niet van toepassing.
08-09-2020
(Zaaknaam: Prina t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0908DEC003769713, EHRC-2020-0236) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In Italië bestaat een bijzondere beroepsprocedure in bestuursrechtelijke geschillen, waarbij de Raad van State de President adviseert en de laatste een definitieve beslissing neemt. Het Hof heeft in 1999 geoordeeld dat art. 6 EVRM hierop niet van toepassing is, nu het niet ging om een werkelijk gerechtelijke procedure. Inmiddels zijn in de procedure echter zodanige veranderingen doorgevoerd dat deze volgens het EHRM (en eerder al het HvJ EU) nu wel een gerechtelijk karakter heeft gekregen. Deze verduidelijking is volgens de nationale jurisprudentie echter alleen van toepassing voor zaken die op of na 16 september 2010 zijn ingediend. Klagers beroep dateert echter van voor deze datum, waardoor dit rechtsmiddel buiten het toepassingsbereik van art. 6 EVRM valt. Bovendien wijst het Hof erop dat klager in dit geval de Pinto-procedure had moeten benutten om schadevergoeding te verkrijgen. Het Hof verklaart de klacht ratione materiae niet ontvankelijk
08-09-2020
(Zaaknaam: Mediani t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2020:0908DEC001103614, EHRC-2020-0232)
Hof van Justitie van de Europese Unie
-
Hof van Justitie van de Europese Unie
Als een derdelander beroep heeft ingesteld tegen een jegens hem genomen terugkeerbesluit, dan moet volgens het HvJ in de mate van het mogelijke worden voorzien in diens elementaire levensbehoeften wanneer de derdelander een (ook meerderjarig) kind heeft dat lijdt aan een ernstige ziekte, mits de aanwezigheid van de derdelander bij het kind onmisbaar is en hij geen eigen middelen heeft om in zijn onderhoud te voorzien. Vereist is ook dat er namens het kind beroep is ingesteld tegen een jegens dat kind genomen terugkeerbesluit dat voor het kind een risico inhoudt dat zijn gezondheidstoestand op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert.
30-09-2020
(Zaaknaam: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Seraing, ECLI:EU:C:2020:759, EHRC-2020-0235) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
B. heeft een afgewezen asielverzoek in België ingediend en heeft in 2016 sociale bijstand gekregen vanwege de ernstige ziekten waaraan zij lijdt. Het Hof oordeelt dat in een dergelijk geval van rechtswege sprake moet zijn van de schorsing van een terugkeerbesluit waarvan het nemen van een besluit over sociale bijstand afhangt, wanneer de uitvoering van dat besluit voor de derdelander een ernstig risico zou inhouden dat zijn gezondheidstoestand op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert.
30-09-2020
(Zaaknaam: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Luik, ECLI:EU:C:2020:757, EHRC-2020-0234) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
In een procedure over bij wetgeving afgedwongen inhoudingen en niet-indexering van een bedrijfspensioen is de vraag gerezen, of hiermee sprake is van (indirect) onderscheid naar geslacht of leeftijd. Het HvJ laat dit grotendeels ter beoordeling van de nationale rechter, maar suggereert dat er een objectieve rechtvaardiging voor een eventueel onderscheid kan bestaan. Hetzelfde geldt voor de beperkingen van de contractvrijheid (art. 16 Hv) en het eigendomsrecht (art. 17 Hv) die de maatregelen tot gevolg hebben. Dat hierover slechts middels een incidenteel rechtsmiddel kan worden opgekomen, is niet in strijd met het recht op een effectief rechtsmiddel (art. 47 Hv).
24-09-2020
(Zaaknaam: YS/NK (Occupational pensions of managerial staff) , ECLI:EU:C:2020:753, EHRC-2020-0233) -
Hof van Justitie van de Europese Unie
In een procedure van een voormalig ambtenaar bij het Europees bureau voor wederopbouw over gezondheidsschade die zij zou hebben geleden door onder meer intimidatie, is zij niet gehoord. Het Gerecht overweegt op grond van art. 41 lid 2 (a) Hv dat het recht om te worden gehoord algemeen van toepassing is en dat het impliceert dat de betrokkene vóór de vaststelling van een voor hem nadelig besluit in staat moet zijn gesteld om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken. Dit geldt ook wanneer iemand zelf om een besluit, zoals een schadevergoeding, heeft verzocht.
23-09-2020
(Zaaknaam: UE/Commissie, ECLI:EU:T:2020:430, EHRC-2020-0237)