Update
Uitspraken van 16-06-2020 tot 25-06-2020
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Beste lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 13 van EHRC Updates. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klagers ouders zijn verdwenen tijdens een militaire operatie in 1993 waarbij veel militaire en burgerslachtoffers zijn gevallen. Hij heeft vanaf 2007 geprobeerd meer informatie in te winnen over hun lot en heeft een schadevergoedingsclaim ingediend tegen de staat. Zijn claim is afgewezen omdat op dat moment de verjaringstermijn al was verstreken. Het Hof verklaart de klacht over onvoldoende onderzoek onder art. 2 EVRM niet-ontvankelijk omdat klager te lang heeft gewacht met het indienen van de zaak bij het Hof. De klacht over toegang tot de rechter is ongegrond omdat de verjaringstermijn hier niet op een onredelijke manier is berekend.
11-06-2020
(Zaaknaam: Vujnovic t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2020:0611JUD003234916, EHRC-2020-0173) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager is aangemerkt als veelpleger met een hoog recidiverisico. Daarom heeft de politie opdracht gegeven om een aantal identificatiegegevens te verzamelen, waaronder vingerafdrukken, palmafdrukken en foto’s. Dat zou het gemakkelijker maken om hem in de toekomst op te sporen bij strafbare feiten. Het EHRM stelt vast dat klager zich in het verleden inderdaad schuldig heeft gemaakt aan veel strafbare feiten en het acht het doel van de gegevensverzameling daarom redelijk en de maatregel proportioneel. Nu in het Duitse recht bovendien veel waarborgen tegen misbruik worden geboden, zoals een korte bewaartermijn en goede rechterlijke controle, is art. 8 EVRM niet geschonden.
11-06-2020
(Zaaknaam: P.N. t. Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2020:0611JUD007444017, EHRC-2020-0170) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klagers hebben in 2009 en 2010 in verschillende Franse supermarkten het publiek opgeroepen tot het boycotten van producten uit Israël. Zij zijn daarop strafrechtelijk veroordeeld wegens het oproepen tot discriminatie op basis van de nationale herkomst van de producenten. Het EHRM acht dat een voldoende voorzienbare veroordeling in het licht van art. 7 EVRM. Wel is het van oordeel dat door deze veroordeling de vrijheid van meningsuiting van art. 10 EVRM is geschonden, vooral nu het hier ging om een niet-gewelddadige oproep tot differentiatie (en niet tot discriminatie) in het kader van een politiek en openbaar debat.
11-06-2020
(Zaaknaam: Baldassi e.a. t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0611JUD001527116, EHRC-2020-0164) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Volgens twee joodse gevangenen is het in een Roemeense gevangenis niet goed mogelijk om koosjere maaltijden te krijgen. Het EHRM stelt vast dat de nationale rechter heeft gezocht naar een maatwerkoplossing door de gevangenis o.a. te bevelen het klagers mogelijk te maken maaltijden te bereiden met koosjere ingrediënten die worden aangeleverd door een joodse stichting of door klagers zelf. Voor zover hieraan extra kosten zijn verbonden kunnen klagers die via een aparte procedure vergoed krijgen; daarvan hebben zij nog geen gebruik gemaakt. Het Hof concludeert dat de autoriteiten voldoende hebben gedaan om klagers tegemoet te komen en stelt geen schending vast van art. 9 EVRM.
09-06-2020
(Zaaknaam: Erlich en Kastro t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0609JUD002373516, EHRC-2020-0166) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klaagsters echtgenoot is niet in het familiegraf, maar in een graf in eigendom van een neef begraven. Hoewel klaagster wil dat hij wordt overgebracht naar het familiegraf, verzet de neef zich daartegen. De nationale rechter heeft klaagsters eisen afgewezen omdat ze geen rechtens beschermd belang zou hebben. Volgens het Hof is er een positieve verplichting om in dit soort gevallen een juridisch raamwerk in stand te hebben dat het de nationale rechter mogelijk maakt om alle betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. Nu een dergelijk raamwerk in Montenegro ontbreekt is art. 8 EVRM geschonden.
09-06-2020
(Zaaknaam: Draskovic t. Montenegro, ECLI:CE:ECHR:2020:0609JUD004059717, EHRC-2020-0165) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
De klagende organisaties zijn kinderbeschermingsorganisaties die betrokken waren in een procedure tegen de ouders van M. M. is overleden als gevolg van ernstige kindermishandeling door de ouders; deze zijn daarvoor tot 30 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Volgens de klagende organisaties zijn ook de nationale autoriteiten tekortgeschoten in hun verplichtingen om M. te beschermen. Het Hof verklaart de klacht ontvankelijk omdat de klagende organisaties de enige waren die de belangen van M. konden vertegenwoordigen. Het Hof oordeelt dat de verschillende betrokkenen (leraren, politie, sociaal werkers) inderdaad meer hadden kunnen doen; bovendien vertoonde het centrale informatiesysteem tekortkomingen. Schending art. 3 EVRM.
04-06-2020
(Zaaknaam: Association Innocence en Danger en Association Enfance et Partage t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0604JUD001534315, EHRC-2020-0162) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager heeft bij binnenkomst in Nederland asiel aangevraagd. Hij stelt dat hij van Soedanese afkomst is en dat hij vanuit Soedanees Darfur is gevlucht. Volgens de Nederlandse autoriteiten is dit echter niet aannemelijk, onder meer omdat hij met een geldig Tsjaads paspoort in Nederland is aangekomen. Zijn asielverzoek wordt daarom afgewezen en het voornemen is om hem uit te zetten. Het Hof is het met de Nederlandse rechters eens dat er in dit geval geen reëel risico voor een schending van art. 3 EVRM bestaat bij de uitzetting en het acht de nationale inschattingen redelijk en voldoende gemotiveerd.
02-06-2020
(Zaaknaam: S.A. t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD004977315, EHRC-2020-0172) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager zit levenslang gevangen in een Russische strafkolonie. Omdat hij is aangemerkt als gevaarlijke gevangene zit hij hetzij volledig geïsoleerd opgesloten (voor 22,5 uur per dag, zonder activiteiten), hetzij met één andere gevangene. Daarnaast moet hij standaard handboeien dragen. Het EHRM overweegt dat een dergelijk beleid ernstige (mentale en sociale) schade tot gevolg kan hebben. Noch voor de solitaire opsluiting, noch voor het dragen van handboeien is bovendien enige andere reden gegeven dan dat klager op de lijst van gevaarlijke gevangenen stond. Dat is volgens het Hof onvoldoende als rechtvaardiging. Schending art. 3 EVRM.
02-06-2020
(Zaaknaam: N.T. t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD001472711, EHRC-2020-0169) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager, van Marokkaanse afkomst, woont al zijn hele leven in Nederland. Na veroordelingen voor verschillende strafrechtelijke vergrijpen wordt zijn verblijfsvergunning ingetrokken en wordt hem een inreisverbod opgelegd. Het Hof overweegt dat het privé- en gezinsleven van klager hierdoor worden geraakt, maar acht de beslissingen gerechtvaardigd in het licht van de bescherming van de openbare orde en veiligheid. In zijn oordeel weegt vooral de ernst van de strafbare feiten zwaar mee, net als het feit dat klager ook na afronding van de nationale procedure tegen de litigieuze beslissingen nog verschillende malen is veroordeeld. Geen schending art. 8 EVRM.
02-06-2020
(Zaaknaam: Azerkane t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816, EHRC-2020-0163) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klagers kwamen als bedreigde getuigen in aanmerking voor een getuigenbeschermingsprogramma. Zij hebben voor het EHRM geklaagd dat dit programma niet voldoende efficiënt was om hun recht op leven te beschermen. Het EHRM stelt enkele tekortkomingen in het programma vast, maar het merkt vooral op dat klagers zelf zich niet hebben gehouden aan diverse eisen en regels die als voorwaarden in het programma werden geformuleerd en dat zij zich erg provocatief hebben opgesteld. Gelet daarop is het van oordeel dat de autoriteiten alles hebben gedaan wat redelijkerwijs van hen kon worden gevergd in het licht van art. 2 EVRM.
02-06-2020
(Zaaknaam: A. en B. t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD004844216, EHRC-2020-0161) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In het kader van een discussie over voorlichting over homoseksualiteit op scholen heeft klager in een radio-uitzending zeer denigrerende uitspraken gedaan over homoseksuelen. Daarvoor is hij strafrechtelijk veroordeeld. Het EHRM is van oordeel dat de uitingen hier niet voldoende ernstig waren om als EVRM-waardenondermijnend te worden aangemerkt, zodat ze niet via art. 17 EVRM buiten het bereik van art. 10 EVRM vielen. Wel is het van oordeel dat de uitingen als ‘hate speech’ waren te kwalificeren. Gelet daarop en gelet op de zorgvuldige nationale beoordeling verklaart het de klacht over art. 10 EVRM kennelijk ongegrond.
12-05-2020
(Zaaknaam: Lilliendahl t. IJsland, ECLI:CE:ECHR:2020:0512DEC002929718, EHRC-2020-0168) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Na de mislukte staatsgreep in Turkije in 2016 is klaagster in 2017 gearresteerd op verdenking van banden met de mogelijk verantwoordelijke FETÖ/DPY-beweging. Zij werd in voorarrest geplaatst samen met haar twee kinderen (toen resp. één maand en vier jaar oud). Inmiddels is zij vrijgelaten, maar het onderzoek tegen haar is nog aanhangig. Voor het EHRM heeft zij geklaagd over slechte gevangenisomstandigheden. Het Hof verklaart de zaak niet-ontvankelijk wegens niet-uitputting van rechtsmiddelen. Daarbij houdt het rekening met het feit dat het Turkse constitutionele hof een verzoek om een voorlopige voorziening rondom de gevangenisomstandigheden van klaagster al op inhoudelijke gronden had afgewezen.
05-05-2020
(Zaaknaam: Kaman t. Turkije, ECLI:CE:ECHR:2020:0505DEC002979818, EHRC-2020-0167) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Het Armeense constitutionele hof heeft op grond van Protocol 16 EVRM advies gevraagd over enkele kwesties rondom het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel. Het Hof gaat alleen in op de twee adviesvragen die voldoende specifiek zijn verwoord. Het adviseert (1) dat strafbaarstelling door middel van verwijzing naar overtreding van een hogere (constitutionele) norm verenigbaar is met art. 7 EVRM mits het samenstel van bepalingen voldoende voorzienbaar is; en (2) dat als een strafbepaling na de feiten is gewijzigd voor het concreet voorliggende geval moet worden nagegaan of de nieuwe bepaling strenger is; is dat het geval, dan mag hij niet worden toegepast.
21-10-2013
(Zaaknaam: Del Río Prada t. Spanje, ECLI:CE:ECHR:2013:1021JUD004275009, EHRC-2020-0160)