Update
Uitspraken van 05-05-2020 tot 19-05-2020
Redactie: J.H. Gerards, H. Morre, J. Krommendijk, S. Lambrecht, P. Ölçer, B. Aarrass, L.E. Burgers, P. Cannoot, L.R. Glas, C. Mak, D.A.G. van Toor en C. Van de Graaf.
Beste lezer,
Voor u ligt nieuwsbrief 10 van EHRC Updates. Eerder wezen we erop dat de werkzaamheden van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de EU nagenoeg stil lagen als gevolg van de coronapandemie. Inmiddels hebben zij hun werkzaamheden weer opgepakt en hebben ze weer uitspraken gepubliceerd, waaronder een aantal erg interessante en belangrijke. In deze nieuwsbrief treft u een overzicht van de nieuwste uitspraken aan. Daarnaast bevat deze nieuwsbrief verwijzingen naar twee mooie annotaties bij uitspraken die al eerder zijn gesignaleerd en een annotatie bij een nieuwe signalering.
Veel leesplezier gewenst!
Met hartelijke groet,
De redactie van EHRC Updates
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klaagsters zoon is overleden aan een koolmonoxidevergiftiging die is veroorzaakt door een slecht geïnstalleerde gasvoorziening in zijn appartement. Daarover werd hij bij eerdere overheidsinspectie al gewaarschuwd, maar klaagster is van mening dat de staat toch te weinig maatregelen heeft getroffen in het licht van zijn positieve verplichtingen om het recht op leven effectief te beschermen. Het Hof overweegt dat van de staat niet het onmogelijke kan worden verwacht en dat in dit geval ook sprake was van een eigen verantwoordelijkheid van klagers, zodat art. 2 EVRM niet is geschonden.
07-05-2020
(Zaaknaam: Vardosanidze t. Georgië, ECLI:CE:ECHR:2020:0507JUD004388110, EHRC-2020-0141) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Over een kritische onderzoeksjournalist is in een regeringskrant een stuk geschreven waarin zij in verband werd gebracht met een seksschandaal. Een smaadklacht hierover van klaagster bleef zonder succes. Het EHRM is van oordeel dat de publicatie haar reputatie en goede naam aantastte. Het ging hier om een bijdrage die alleen nieuwsgierigheidsbevrediging en het prikkelen van de lezers tot doel had en die geen bijdrage aan een debat over een onderwerp van algemeen belang vormde. De nationale rechters hebben de zaak ook niet zorgvuldig beoordeeld. Het Hof stelt dan ook een schending vast van art. 8 EVRM.
07-05-2020
(Zaaknaam: Khadija Ismayilova t. Azerbeidzjan (nr. 3), ECLI:CE:ECHR:2020:0507JUD003528314, EHRC-2020-0137) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klager heeft 17 jaar lang samengewoond met O.M.; zij hebben vijf kinderen, maar klager heeft die nooit erkend. Nadat O.M. tijdens klagers afwezigheid is overleden zijn de kinderen in een instelling geplaatst; het jongste kind is geadopteerd. Pogingen van klager om het gezag over zijn jongste kind terug te krijgen zijn mislukt. Het Hof overweegt dat de autoriteiten redelijkerwijze op de hoogte konden zijn geweest van klagers bestaan en dat er vervolgens in de procedures te weinig rekening is gehouden met zijn belangen. Er is daarom sprake van een schending van art. 8 EVRM.
05-05-2020
(Zaaknaam: Uzbyakov t. Rusland, ECLI:CE:ECHR:2020:0505JUD007116013, EHRC-2020-0140) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Sinds 2016 heeft Roemenië een regering die vergaande hervormingen door wil voeren in het justitiële stelsel. Klaagster was hoofdaanklaagster bij de nationale anticorruptie-eenheid, die onder haar gezag erg effectief bleek. Zij uitte kritiek op de hervormingen, waarop de minister van justitie voorstelde haar uit haar ambt te ontheffen. Na protest heeft de president daaraan gevolg gegeven. Het EHRM ziet hierin schendingen van de wezenlijke kern van het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM) en de vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM); die acht het des te erger vanwege het rechtsstatelijk belang van kritische uitingen door een openbaar aanklager.
05-05-2020
(Zaaknaam: Kövesi t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0505JUD000359419, EHRC-2020-0138) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
In 2012 hebben klagers geprobeerd de ontbonden Roemeense Communistische Partij (PCR) – die tussen 1947 en 1989 in Roemenië een totalitair bewind voerde – nieuw leven in te blazen. Poging tot registratie van de partij mislukte. Volgens het Hof waren er voldoende en relevante redenen om registratie van de partij te weigeren, vooral in verband met het traumatische verleden van Roemenië en vanwege het feit dat klagers zich niet hebben gedistantieerd van de voormalige PCR. Niet-registratie is dan ook verenigbaar met art. 11 EVRM.
05-05-2020
(Zaaknaam: Ignatencu en Roemeense Communistische Partij (PCR) t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0505JUD007863513, EHRC-2020-0135) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Op de Roemeense nationale herdenkingsdag waren er verschillende grote evenementen georganiseerd in het centrum van Cluj-Napoca, waaronder een militaire parade en openluchtconcerten. Klagers deden een verzoek om op het centrale plein van de stad aan het eind van de middag een herdenkingsbijeenkomst te organiseren voor het (fascistische) Székely-bataljon. Toestemming daarvoor werd geweigerd en toen het erop leek dat klagers toch wilden gaan demonstreren, werden zij aangehouden. Het Hof ziet gelet op de historische gevoeligheden en de potentiële sociale spanningen die de herdenking met zich zou brengen geen schending van art. 11 EVRM in deze beperking van de demonstratievrijheid.
05-05-2020
(Zaaknaam: Csiser en Csibi t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2020:0505JUD007131413, EHRC-2020-0134) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Een complexe procedure in Ierland heeft ruim elf jaar geduurd voor twee instanties. Hoewel het Hof van oordeel is dat de klager zelf verantwoordelijk is voor een significant deel van de vertragingen, stelt het vast dat de zaak toch te lang stil heeft gelegen bij het Ierse Supreme Court, in strijd met het redelijke-termijnvereiste van art. 6 EVRM. Het Supreme Court heeft in reactie op eerdere uitspraken van het EHRM een rechtsmiddel aanvaard voor compensatie bij redelijke-termijnoverschrijdingen, maar het EHRM is er niet van overtuigd dat dit voldoende effectief is; daarmee is ook art. 13 EVRM geschonden.
30-04-2020
(Zaaknaam: Keaney t. Ierland, ECLI:CE:ECHR:2020:0430JUD007206017, EHRC-2020-0136) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bij een inval door een speciaal interventieteam in zijn woning om hem te arresteren is klager zwaargewond geraakt. Het Hof is van oordeel dat bij het optreden van speciale interventieteams extra waarborgen moeten worden getroffen tegen disproportioneel gebruik van geweld. Dat is in dit geval niet gebeurd. Gelet op de feiten neemt het Hof bovendien aan dat het gebruikte geweld niet strikt noodzakelijk was. Dit levert een schending op van art. 3 EVRM (verbod van onmenselijke en vernederende behandeling).
30-04-2020
(Zaaknaam: Castellani t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0430JUD004320716, EHRC-2020-0133) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Naar aanleiding van een pilotuitspraak van het EHRM in 2012 heeft het Albanese parlement in 2015 een wet aangenomen waarin wordt voorzien in een systeem voor compensatie bij problemen met restitutie van eigendommen en tenuitvoerlegging van nationale beslissingen daaromtrent. Het Hof toetst de nieuwe wet terughoudend, ook vanwege de complexiteit en omvang van de nationale problematiek. Hoewel het een aantal tekortkomingen constateert, is het van oordeel dat het voorziene rechtsmiddel de toets der kritiek kan doorstaan. In verband daarmee verklaart het de nog aanhangige klachten niet-ontvankelijk; de klagers moeten eerst het nieuwe nationale rechtsmiddel uitputten voor zij terecht kunnen bij het Hof.
17-03-2020
(Zaaknaam: Beshiri t. Albanië, ECLI:CE:ECHR:2020:0317DEC002902606, EHRC-2020-0132) -
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Klagers zijn Syrische vluchtelingen die in 2016 bij de Belgische ambassade in Libanon vergeefs hebben geprobeerd een humanitair visum voor België te verkrijgen. Hoewel Belgische rechters de staat een verplichting hebben opgelegd om te voorzien in ‘laissez-passers’, heeft de staat hieraan geen gevolg gegeven. Het Hof oordeelt dat deze kwestie gelet op art. 1 EVRM buiten de rechtsmacht van België en daarmee van het Hof valt. Het enkele feit dat er in een staat is geprocedeerd over de toegang tot die staat, schept niet een zodanige band met de staat dat daaruit effectieve rechtsmacht voortvloeit
05-03-2020
(Zaaknaam: M.N. e.a. t. België, ECLI:CE:ECHR:2020:0505DEC000359918, EHRC-2020-0139)