Naar boven ↑

Annotatie

W. Yperman
18 november 2024

Rechtspraak

Domenjoud t. Frankrijk
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 16 mei 2024
ECLI:CE:ECHR:2024:0516JUD003474916

Domenjoud t. Frankrijk (EHRM, 34749/16) – Het gebruik van contra-terrorismemaatregelen tegen klimaatactievoerders

Context

1. De VN conferentie over klimaatverandering in Parijs in 2015 (COP21) vond plaats luttele weken na de terreuraanslagen in diezelfde stad die het leven kostten aan 130 personen. In de onmiddellijke nasleep van de aanslagen, riep de Franse president de noodtoestand uit en werd de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa op de hoogte gebracht dat Frankrijk maatregelen zou nemen die afwijken van het EVRM, zoals vereist door artikel 15 van dat verdrag. De Franse noodtoestand was dus van kracht tijdens de COP21 en zou uiteindelijk bijna twee jaar zou duren. Ondanks deze noodtoestand, vonden in die periode nog vijf andere terreuraanslagen plaats, die in totaal nog eens 92 dodelijke slachtoffers maakten.

Opgelegde maatregel

2. De noodwetgeving die van kracht was, liet de minister van binnenlandse zaken onder andere toe om huisarresten op te leggen. Enkele dagen voordat de COP21 begon, werd beslist om twee broers, de broers Domenjoud, huisarrest te geven van 20u ’s avonds tot 6u ’s ochtends tot het einde van de COP21. Daarnaast mochten zij hun gemeentes niet verlaten en moesten zij zich drie keer per dag melden bij de politie.

Vergelijking Pagerie

3. Deze zaak ligt in dezelfde lijn als de zaak Pagerie t. Frankrijk uit januari 2023.[1] Pagerie was een radicale moslim die werd verdacht van terroristische activiteiten en die drie dagen voor de broers Domenjoud een zeer gelijkaardige maatregel kreeg opgelegd: huisarrest tussen 20u en 6u, het verbod om zijn gemeente te verlaten en de verplichting om zich driemaal per dag te melden bij de politie. Later werd daar nog het verbod om een specifieke persoon te contacteren aan toegevoegd en het verbod om zich voor één dag naar een bepaalde plek te begeven omdat de Tour de France daar passeerde. Pagerie werd tot tweemaal toe veroordeeld voor het niet nakomen van zijn voorwaarden en de administratieve maatregel werd bij zijn vrijlating telkens opnieuw ingesteld. De gelijkenissen tussen de zaak Pagerie en de zaak Domenjoud zijn duidelijk: de context is dezelfde, de opgelegde maatregelen zijn zo goed als dezelfde en zijn gebaseerd op dezelfde wetgeving. Er is echter ook één zeer belangrijk verschil. De noodtoestand was uitgeroepen in het kader van de strijd tegen terrorisme en de maatregelen werden aan Pagerie opgelegd omdat hij verdacht werd van terroristische activiteiten. De broers Domenjoud daarentegen werden ervan verdacht banden te hebben met groepen die protesten zouden kunnen organiseren tijdens de COP21 die gewelddadig zouden kunnen worden.

Vrijheidsbeperking of vrijheidsberoving

4. De eerste vraag is of de maatregelen die aan de broers werden opgelegd hen van hun vrijheid beroofden of enkel hun vrijheid beperkten. Vrijheidsberovingen vallen namelijk onder artikel 5 van het EVRM en kunnen dus enkel gerechtvaardigd zijn wanneer zij passen binnen één van de limitatief opgesomde categorieën van dat artikel. Vrijheidsbeperkingen vallen niet onder artikel 5, maar vallen onder de vrijheid van bewegen die wordt beschermd door artikel 2 van het vierde protocol van het EVRM. Het verschil tussen vrijheidsberovingen en vrijheidsbeperkingen is in een grote hoeveelheid zaken van het Hof relevant gebleken. In de zaak Guzzardi, dat als een mijlpaalarrest wordt beschouwd, stelde het Hof dat het verschil tussen een vrijheidsberoving en een vrijheidsbeperking er een is van graad of intensiteit en niet van natuur of essentie.[2] Huisarrest bijvoorbeeld kan dus zeker een vrijheidsberoving inhouden.[3] Het startpunt van de analyse moet de concrete situatie van de persoon zijn en verschillende factoren worden in rekening gebracht, zoals het type, de duurtijd van, de effecten van en de manier waarop de maatregel wordt uitgevoerd.[4] Zo is het bijvoorbeeld van belang hoeveel supervisie en controle er wordt uitgeoefend over de bewegingen van een persoon, in welke mate hij geïsoleerd is en hoeveel sociaal contact hij nog kan hebben.[5]

In casu: vrijheidsbeperking

5. In de zaak Domenjoud, verwijst het Hof expliciet naar de zaak Pagerie en stelt dat het de maatregelen in die laatste zaak heeft geanalyseerd onder artikel 2 van het vierde protocol. Het klopt dat in de zaak Pagerie niet werd aangevoerd dat artikel 5 EVRM geschonden zou zijn en het Hof ging er dan ook niet op in. Het vervolg van de zaak Pagerie toont duidelijk aan dat het Hof in die zaak van oordeel was dat de maatregelen geen vrijheidsberoving inhielden. Zo ook in de huidige zaak. Het Hof stelt dat de maatregelen niet in de weg staan dat de broers een sociaal leven hadden en contacten onderhielden met de buitenwereld. Ze hadden contact met andere personen die tegen de COP21 waren en met de pers. Bovendien hadden ze de mogelijkheid om specifieke uitzonderingen op de maatregelen aan te vragen wanneer nodig. De maatregelen waren dan ook geen vrijheidsberovingen maar slechts vrijheidsbeperkingen, die moeten worden geanalyseerd onder artikel 2 van het vierde protocol bij het EVRM.

De vrijheid van beweging

6. Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn conform artikel 2 van het vierde protocol wanneer deze voorzien zijn door de wet en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving om bepaalde legitieme doelen te beschermen. Deze legitieme doelen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen bijvoorbeeld de nationale of publieke veiligheid, de openbare orde en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Voorzien door de wet

7. Het Hof stelt dat de maatregelen in de zaak Domenjoud zonder twijfel legitieme doelen nastreven, zijnde nationale veiligheid, de publieke veiligheid en de openbare orde. Ook dat de maatregelen voorzien zijn door de wet is makkelijk vast te stellen, maar de vereisten van het EVRM gaan op dit punt verder dan dat. De wet zelf moet namelijk ook voldoende toegankelijk zijn voor de personen op wie hij van toepassing is en voorzienbaar in zijn effecten.[6] Bovendien moet de maatregel worden gecontroleerd, minstens in laatste aanleg, door een hof of rechtbank omdat dit de meeste waarborgen biedt op vlak van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en het recht op een eerlijk proces.[7] Deze controle moet zowel de legaliteit als de proportionaliteit van de maatregel omvatten.[8] In de zaak Pagerie maakte het Hof een uitgebreide analyse van de voorzienbaarheid van de wet en kwam tot de conclusie dat deze voldoende voorzienbaar was. Aangezien in de huidige zaak dezelfde wet aan de orde was, lijkt het op zich logisch dat het Hof tot dezelfde conclusie komt. Dat is uiteindelijk ook het geval, maar het Hof houdt wel rekening met het feit dat de maatregelen in de zaak Pagerie (en in een andere zaak die kort aan bod komt[9]) genomen werden in de strijd tegen het terrorisme, wat ook de reden was voor het afkondigen van de noodtoestand, terwijl dit niet zo is voor de broers Domenjoud. Hierover zegt het Hof dat de link tussen de maatregelen en het doel van de noodtoestand indirect mag zijn, maar hij moet er wel zijn. Zo niet, dan is de wet niet voorzienbaar. Het Hof merkt op dat er in Frankrijk voorzien is in een rechterlijke controle van zowel de legaliteit als de proportionaliteit van de maatregel en dat deze controle rekening houdt met de omstandigheden die hebben geleid tot het afroepen van de noodtoestand.[10] Daardoor ziet het Hof geen reden om af te wijken van de legaliteitsanalyse die het maakte in de zaak Pagerie. Het is wel belangrijk dat de controlemechanismen die er zijn effectief zijn gebruikt, in het bijzonder om na te gaan of er een voldoende link bestond tussen de genomen maatregelen en het kader van de noodtoestand. Dit doet het Hof zelf onder de noodzakelijkheidsanalyse.

Noodzaak

8. Noodzaak houdt in dat de maatregelen het legitieme doel nastreven en dat ze proportioneel zijn met het nagestreefde doel.[11] Dit wil zeggen dat de ingeroepen redenen pertinent en voldoende moeten zijn, hoewel staten beschikken over een appreciatiemarge. Hierbij is het van belang hoelang de maatregel duurt en of er rechterlijke controle was met voldoende waarborgen.

Eerste broer Domenjoud

9. Wat de eerste broer Domenjoud betreft, stelt het Hof dat hij heeft genoten van een rechterlijke controle op de legaliteit en de proportionaliteit van de maatregelen waarbij de waarachtigheid van het risico dat de minister inriep werd nagegaan. De eerste broer beklaagde zich over het gewicht dat was gegeven aan zogenaamde ‘notes blanches’, zijnde informatie die werd doorgegeven door de inlichtingendiensten. Het Hof stelt vast dat de Franse wetgeving verschillende procedurele garanties voorziet bij het gebruik van ‘notes blanches’, zoals het voorleggen van het document voor een tegensprekelijk debat. Deze procedures werden gevolgd en het Hof stelt dan ook vast dat er geen probleem is op vlak van procedurele garanties voor de eerste broer. Verder onderkent het Hof dat er een verhoogd risico was op geweld en vandalisme tijdens de COP21. De eerste broer had deelgenomen aan zes meetings ter voorbereiding van acties tijdens de COP21, hij had een pand gekraakt om er tegenstanders van de COP21 in onder te brengen, en hij had aangekondigd dat hij van plan was een medewerker om te kopen om toegang te krijgen tot de locatie van de klimaatconferentie. Bovendien had hij in 2015 al deelgenomen aan een actie tegen een site van het nationale agentschap voor het beheer van kernafval waarbij Molotov cocktails werden geworpen naar de politie en had hij zich in datzelfde jaar een weg gebaand door een wegblokkade van de politie om deel te nemen aan een demonstratie die verboden was. Hij was ook al veroordeeld voor feiten van beschadiging en het weigeren van het afstaan van een DNA-monster. Het Hof vond dat dit alles genoeg was om aan te nemen dat er een serieus risico bestond dat de eerste broer zich zou inlaten met gewelddadige acties tijdens de COP21. Verstoringen van de orde bij de COP21 zouden, gezien het grote aantal hoogwaardigheidsbekleders daar aanwezig, een excessieve mobilisatie van ordetroepen vereisen, wat de door die troepen geplande acties tegen het terrorisme zou bemoeilijken. Het Hof neemt aan dat deze beperking van het aantal ordetroepen de autoriteiten in ernstige moeilijkheden kon brengen bij hun taak om terrorisme te voorkomen, gezien het grote aantal locaties en personen die zij op dat moment moesten beschermen. In die periode, vlak na de aanslagen in Parijs, waren bijeenkomsten van grote aantallen personen sowieso een gevaarlijk doelwit voor terrorisme. In die zeer specifieke context, stelt het Hof dat er een voldoende link was tussen de noodtoestand en de aan de eerste broer opgelegde maatregelen. De maatregelen waren van korte duur (16 dagen) en eindigden samen met de top. De maatregelen voor de eerste broer waren dus in overeenstemming met de vrijheid van bewegen.

Tweede broer Domenjoud

10. Wat de tweede broer betreft, merkt het Hof op dat er geen concrete handelingen of gedragingen worden aangehaald op basis waarvan de minister hem beschouwt als betrokken bij mogelijke gewelddadige betogingen. De Franse hoven en rechtbanken hadden wel mogelijkheden om extra informatie te vragen, maar hebben nagelaten dit te doen en hebben de aangevoerde beweringen niet echt in vraag gesteld. Het Hof besluit dan ook dat voor de tweede broer, het gebrek aan informatie over de concrete gedragingen die hij zou hebben gesteld, niet voldoende gecompenseerd was om zijn procedurele rechten te beschermen. Er was voor hem dus niet voldoende informatie die erop wees dat hij zelf wilde deelnemen aan gewelddadige acties of ze mee wilde organiseren. Ook was er geen bewijs, in tegenstelling tot wat het geval was voor zijn broer, dat hij in het verleden had deelgenomen aan zulke acties. Hij was dan ook nog nooit strafrechtelijk veroordeeld. Het Hof stelt vast dat, ondanks de appreciatiemarge van de lidstaten, de maatregelen tegen de tweede broer niet noodzakelijk waren in een democratische samenleving. Het verschil tussen de beide broers Domenjoud op het vlak de noodzaak van de maatregel lag in de informatie die beschikbaar was en de zekerheid waarmee Frankrijk kon stellen dat de broer zou deelnemen aan gewelddadige acties. Merk op dat rechter Mourou-Vikström er op dit punt een afwijkende mening op nahoudt. Zij is van mening dat er geen substantieel verschil is tussen beide broers aangezien hun acties hetzelfde doel hebben en hun methoden dezelfde strekking.

Vergelijking Pagerie

11. In de zaak Pagerie stelde het Hof op het punt van de noodzaak van de maatregelen dat ze streng waren maar dat een combinatie van alle elementen in de zaak wel serieuze redenen vormden om te denken dat Pagerie een bedreiging was voor de openbare orde en veiligheid, zeker in de context van terrorisme in Frankrijk. Het Hof merkte op dat de maatregel er niet aan in de weg stond dat Pagerie een normaal sociaal leven opbouwde en contact had met de rest van de wereld aangezien hij zich vrij kon bewegen in de stad op momenten dat zijn huisarrest niet in voege was en hij zich niet moest melden bij de politie. Hier greep het Hof terug naar een argument dat doet denken aan de analyse over het verschil tussen vrijheidsberovingen en vrijheidsbeperkingen: de mogelijkheid van een normaal sociaal leven en sociale contacten. De argumenten gebruikt in de zaak Pagerie gaan ook op voor beide broers Domenjoud: ze konden zich vrij bewegen in hun gemeente op momenten dat hun huisarrest niet in voege was en ze zich niet moesten melden bij de politie. Zeker in het licht van de relatief korte duurtijd van de maatregelen, kan moeilijk worden gezegd dat de broers Domenjoud geen normaal sociaal leven konden hebben.

Noodtoestand en afwijkingen EVRM

12. In de zaak Pagerie was het niet nodig voor het Hof om artikel 15 EVRM te analyseren, aangezien de maatregel, net zoals in het geval van de eerste broer Domenjoud, artikel 2 van het vierde protocol niet schond. In het geval van de tweede broer Domenjoud daarentegen, was een analyse onder artikel 15 EVRM wel vereist. Dit artikel laat staten toe om af te wijken van bepaalde rechten, waaronder de vrijheid van bewegen, in tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt.[12] Dit is bovendien enkel mogelijk voor zover de ernst van de situatie deze maatregelen strikt vereist. Hierbij houdt het Hof rekening met de rechten waarvan wordt afgeweken, de duur en de omstandigheden. Het is al aanvaard dat terrorisme een grond is voor de toepassing van artikel 15 EVRM en dat het dus het bestaan van een land kan bedreigen. Het Hof gaat echter ook na of de genomen maatregelen geen ander doel nastreven dat datgene waarvoor artikel 15 is ingeroepen. In dit geval was dat dus het voorkomen van terroristische aanslagen. Hier knelt volgens het Hof het schoentje. Het Hof stelt namelijk vast dat er geen voldoende sterke link is tussen de maatregelen die werden opgelegd aan de tweede broer en de reden van de noodtoestand, zijnde de strijd tegen terrorisme. Het recht van beweging van de tweede broer was dus geschonden.

Link met terrorisme

13. Het in het oog springende punt van deze zaak is het feit dat maatregelen die in leven waren geroepen met een bepaald doel, de strijd tegen terrorisme, werden toegepast op personen die niet rechtstreeks met terrorisme te maken hadden. Dit is steeds een gevaar van uitzonderlijke maatregelen, namelijk dat ze worden afgewend van hun doel om bijvoorbeeld politieke tegenstanders aan te pakken. Het EHRM onderkent dat er in de zaak Domenjoud geen rechtstreekse link is met de strijd tegen terrorisme, maar wel een onrechtstreekse: de ordetroepen moeten mankracht afleiden van de strijd tegen terrorisme om de COP21 te beveiligen en hoe minder mankracht ze hiervoor nodig hebben, hoe meer ze beschikbaar hebben in de strijd tegen het terrorisme. Dit is een redenering om mee op te passen, aangezien ze natuurlijk heel breed kan worden toegepast. Je zou contra-terrorismemaatregelen zo ook kunnen toepassen op hardleerse verkeersovertreders om geen politiecapaciteit te moeten verspillen aan het verkeer. Dit lijkt een wat belachelijk voorbeeld, maar de onderliggende redenering is eigenlijk dezelfde. Het is dan ook opvallend dat de onrechtstreekse link die het Hof legt tussen de strijd tegen terrorisme en de maatregelen in kwestie wél voldoende sterk is om de maatregel te doen standhouden onder de vrijheid van beweging, zoals aangetoond door de beslissing over de eerste broer, maar niet voldoende sterk is om een afwijking van de vrijheid van beweging te rechtvaardigen onder artikel 15 EVRM. De lat ligt daar dus blijkbaar toch wat hoger.

Wat is terrorisme?

14. Hierbij aansluitend moeten we ons de vraag stellen wat terrorisme eigenlijk is. De noodtoestand in Frankrijk werd uitgeroepen naar aanleiding van Jihadistisch terrorisme, maar juridisch gezien is die Jihadistische drijfveer van geen tel. De definitie van terrorisme die wordt aangereikt door de EU Richtlijn inzake terrorismebestrijding bevat geen enkele verwijzing naar religie of andere drijfveer.[13] Wat wordt, onder andere, als terrorisme beschouwd onder deze Richtlijn: ernstige schendingen van de lichamelijke integriteit van een persoon of het veroorzaken van grootschalige vernieling waardoor mensenlevens in gevaar kunnen worden gebracht of grote economische schade kan worden aangericht met het oogmerk een overheid of internationale organisatie op onrechtmatige wijze dwingen een handeling te verrichten of na te laten, die door de aard of context ervan een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden. Er zou kunnen worden geargumenteerd dat gewelddadige acties om staten of de VN te dwingen om bepaalde beleidsbeslissingen te nemen, zoals in het kader van de COP21, hieronder vallen. Het zijn misschien geen handelingen waaraan we spontaan denken bij het woord ‘terrorisme’, maar de EU definitie is zo breed dat het er weleens onder zou kunnen vallen. Wat het EHRM van deze lijn van argumentatie denkt, weten we niet, aangezien de partijen dit niet hebben opgeworpen. Het is opvallend dat iedereen het er blijkbaar over eens was dat dit geen terrorisme was, terwijl de EU definitie dit zeker niet zo duidelijk uitsluit. De Franse wetgeving die het opleggen van de maatregelen in casu mogelijk maakte, is getest op zijn voorzienbaarheid. Het lijkt wel eens tijd om dezelfde oefening te maken in verband met het bredere juridische kader van de terrorismewetgeving.

W. Yperman
Juridisch Attaché Hof van Cassatie, vrijwillig wetenschappelijk medewerker KU Leuven


[1] Pagerie t. Frankrijk, EHRM 19 januari 2023, 24203/16, ECLI:CE:ECHR:2023:0119JUD002420316.

[2] Guzzardi t. Italië, EHRM (GK) 6 november 1980, 7367/76, ECLI:CE:ECHR:1980:1106JUD000736776, par. 93. Zie ook, onder andere: Ashingdane t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 28 mei 1985, 8225/78, ECLI:CE:ECHR:1985:0528JUD000822578, par. 41; De Tommaso t. Italië, EHRM (GK) 23 februari 2017, 43395/09, ECLI:CE:ECHR:2017:0223JUD004339509, par. 80; Aftanache t. Roemenië, EHRM 26 mei 2020, 999/19, ECLI:CE:ECHR:2020:0526JUD000099919, par. 78.

[3] N.C. t. Italië EHRM 11 januari 2001, 24952/94, ECLI:CE:ECHR:2002:1218JUD002495294, par. 33; Buzadji t. Republiek Moldavië, EHRM (GK) 5 juli 2016, 23755/07, ECLI:CE:ECHR:2016:0705JUD002375507, par. 104-105. Zie ook: L. Todts, Bestuurlijke en strafrechtelijke vrijheidsbeperkingen ter handhaving van de openbare orde, die Keure, 2021, 94. Contra: H. Fenwick, “Recalibrating ECHR Rights, and the Role of the Human Rights Act Post 9/11: Reasserting International Human Rights Norms in the ‘War on Terror’?”,  Current Legal Problems  2010, (153) 166; J. Gerards, “Freedom of Movement” in P Van Dijk et. Al., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Intersentia, 2018, 937.

[4] Zie onder andere: Guzzardi t. Italië, EHRM (GK) 6 november 1980, 7367/76, ECLI:CE:ECHR:1980:1106JUD000736776, par. 92; Khlaifia e.a. t. Italië, EHRM  (GK) 15 december 2016, 16483/12, ECLI:CE:ECHR:2016:1215JUD001648312, par. 64; Aftanache t. Roemenië, EHRM 26 mei 2020, 999/19, ECLI:CE:ECHR:2020:0526JUD000099919, par. 78.

[5] Zie bijvoorbeeld: Guzzardi t. Italië, EHRM (GK) 6 november 1980, 7367/76, ECLI:CE:ECHR:1980:1106JUD000736776, par. 95; Storck t. Duitsland, EHRM 16 juni 2005, 61603/00, ECLI:CE:ECHR:2005:0616JUD006160300, par. 73.

[6] Sunday Times t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 26 april 1979, 6538/74, ECLI:CE:ECHR:1980:1106JUD000653874, par. 49; Rotaru t. Roemenië, EHRM (GK) 4 mei 2000, 28341/95, ECLI:CE:ECHR:2000:0504JUD002834195, par. 52; Rotaru t. Republiek Moldavië, EHRM 8 december 2020, 26764/12, ECLI:CE:ECHR:2020:1208JUD002676412, par. 24; Pagerie t. Frankrijk, EHRM 19 januari 2023, 24203/16, ECLI:CE:ECHR:2023:0119JUD002420316, par. 176.

[7] Sissanis t. Roemenië, EHRM 25 januari 2007, 23468/02, ECLI:CE:ECHR:2007:0125JUD002346802, par. 70; Timofeyev en Postupkin t. Rusland, EHRM 19 januari 2021, 45431/14 en 22769/15, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD004543114, par. 133; Pagerie t. Frankrijk, EHRM 19 januari 2023, 24203/16, ECLI:CE:ECHR:2023:0119JUD002420316, par. 196.

[8] Gochev t. Bulgarije, EHRM 26 november 2009, 34383/03, ECLI:CE:ECHR:2009:1126JUD003438303, par. 50; Rotaru t. Republiek Moldavië, EHRM 8 december 2020, 26764/12, ECLI:CE:ECHR:2020:1208JUD002676412, par. 25. Zie ook, mutatis mutandis: Le Compte, Van Leuven en De Meyere t. België, EHRM 23 juni 1981, 6878/75 en 7238/75, ECLI:CE:ECHR:1982:1018JUD000687875, par. 60.

[9] Fanouni t. Frankrijk, EHRM 15 juni 2023, 31185/18, ECLI:CE:ECHR:2023:0615JUD003118518.

[10] Merk op dat de Franse overheid ook aanvoerde dat de zaak onontvankelijk was omdat niet alle interne rechtsmiddelen waren uitgeput. Het EHRM stelde dat dit wel het geval was.

[11] Luordo t. Italië, EHRM 17 juli 2003, 32190/96, ECLI:CE:ECHR:2003:0717JUD003219096, par. 96; Popoviciu t. Roemenië, EHRM 1 maart 2016, 52942/09, ECLI:CE:ECHR:2016:0301JUD005294209, par. 83 en 91.

[12] Art. 15 EVRM. Zie ook: D. Alati, Domestic Counter-Terrorism in a Global World: Post-9/11 Institutional Structures and Cultures in Canada and the United Kingdom, Routledge, 2017, 92–93; A. Conte, Human Rights in the Prevention and Punishment of Terrorism, Springer Berlin Heidelberg, 2010, 309–312 en 528–534; C. Macken, Counter-Terrorism and the Detention of Suspected Terrorists, Routledge, 2011, 80–88; S. Sottiaux Terrorism and the Limitation of Rights, Hart Publishing, 2008, 50–51; J. Spreutels en S. Velu, “La lutte contre le terrorisme dans la jurisprudence de la Cour Consitutionnelle de Belgique” in K. Lemmens, S. Parmentier en L. Reyntjens (eds), Human rights with a human touch: Liber amicorum Paul Lemmens, Intersentia, 2019, 130–131.

[13] Art. 3 Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad, Pub. EU 2017, L88/6.