Naar boven ↑

Annotatie

R. Cats en D.J.A. Vesters
25 maart 2024

Rechtspraak

Tena Arregui t. Spanje
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 11 januari 2024
ECLI:CE:ECHR:2024:0111JUD004254118

Tena Arregui t. Spanje (EHRM, 42541/18) – De maatstaf van Bărbulescu geldt ook buiten arbeidsrelaties

1. De klager, Tena Arregui, een Spaans staatsburger, beklaagde zich over het onderscheppen en openbaar maken van zijn e-mails en het seponeren van een strafklacht die verband hield met deze gebeurtenissen. De klager was bestuurslid van een Spaanse politieke partij, UPyD. Deze politieke partij had een particuliere onderneming ingehuurd om de e-mails van een partijlid, niet zijnde de klager, te monitoren die verdacht werd van betrokkenheid bij onderhandelingen met een andere politieke partij. Er werden twee verschillende e-mailaccounts, gedurende de maanden voordat hij uit de partij werd gezet, gemonitord. Beide e-mailaccounts behoorden tot het domein van de UPyD. Hierbij werden e-mails aangetroffen die de klager naar het partijlid had verzonden. Een deel van de inhoud van die mails lekte uit naar de pers. De organisatorische manager van UPyD heeft per e-mail een rapport verspreid aan leden van de raad van bestuur van de politieke partij, waarin de e-mails werden gereproduceerd die vanaf klagers privé e-mailaccount waren verzonden.

2. De klager betoogde dat het onderscheppen en openbaar maken van de e-mails die hij vanaf zijn privéaccount had verzonden, een schending vormde van zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn correspondentie. Hij stelde dat, aangezien de e-mails waren verzonden vanaf zijn privéaccount en hij geen afhankelijkheidsrelatie had met de politieke partij, hij niet kon voorzien dat zijn e-mails door die politieke partij zouden worden gecontroleerd. Hij stelde dat het seponeren van de strafzaak zonder verwijzing naar dit relevante aspect in strijd was met art. 8 EVRM.

3. De Spaanse regering stelde in de eerste plaats dat de e-mails waren gericht aan een e-mailaccount van de politieke partij, zodat verzoeker redelijkerwijs had kunnen voorzien dat zij zouden worden gecontroleerd. Ten tweede voerde zij aan dat, aangezien de inhoud van de e-mails de politieke partij rechtstreeks en nadelig beïnvloedde, de politieke partij het recht had om het gedrag van haar leden te onderzoeken, met name gelet op hun loyaliteitsplicht jegens de partij. Ten slotte voerde de Spaanse regering aan dat de beslissing van de rechtbank om de strafrechtelijke procedure niet voort te zetten naar behoren was gemotiveerd.

4. Het Hof heeft eerder geoordeeld dat e-mails vallen onder de begrippen ‘privéleven’ en ‘correspondentie’ in de zin van art. 8 EVRM, zelfs wanneer zij vanaf de werkplek worden verzonden of een beroepsmatig karakter hebben.[1]

5. Het Hof oordeelde dat hoewel er sprake was van een ernstige inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven en de correspondentie van de klager, deze inbreuk gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden van de zaak. Het Hof hecht belang aan het feit dat de inbreuk plaatsvond in het kader van het lidmaatschap van een politieke partij. Het benadrukt in dit verband de essentiële rol van politieke partijen in democratische samenlevingen. De omstandigheden van het onderhavige geval verschillen dus van die in gevallen waarin de inbreuk plaatsvond in de context van een werkgever-werknemerrelatie, die gekenmerkt wordt door afhankelijkheid en onderworpen is aan eigen rechtsregels zoals zich voordeed in de zaak Bărbulescu t. Roemenië. De interne organisatiestructuren van politieke partijen zijn te onderscheiden van die van particuliere ondernemingen. De juridische banden tussen een werkgever en een werknemer en tussen een politieke partij en een van haar leden zijn fundamenteel verschillend.

6. Het Hof erkent het recht van politieke partijen om interne onderzoeken uit te voeren, maar benadrukt dat er adequate en voldoende waarborgen tegen misbruik moeten zijn. Het doel van de controle van de e-mails was het opsporen van onregelmatigheden binnen de politieke partij. De controle was beperkt gebleven tot een zoekopdracht op basis van specifieke termen in de e-mailaccounts die de klager had gekregen om zijn functies binnen de partij uit te oefenen. In de regels voor de e-mailaccounts van de politiek partij was duidelijk bepaald dat de mailbox kon worden gecontroleerd en dat de informatie ter beschikking van de politieke partij zou blijven na beëindiging van de relatie van de gebruiker met de partij. Het Hof vond dat de nationale autoriteiten voldoende bescherming hadden geboden voor het recht op privéleven en correspondentie van de aanvrager en daarom geen schending van art. 8 EVRM had plaatsgevonden. Hieruit volgt dat er geen sprake is van een schending van art. 8 EVRM.

7. Art. 8 EVRM waarborgt het recht op eerbiediging van het privéleven en de correspondentie van individuen. Dit omvat onder andere het recht op privacy van communicatie, zoals e-mails. In de zaak Bărbulescu  t. Roemenië[2] is door het EVRM een precedent geschapen met betrekking tot de privacy van communicatie op de werkplek. In die zaak oordeelde het Hof dat, hoewel werknemers een zekere mate van privacy op de werkplek genieten, werkgevers de communicatie van werknemers op de werkplek kunnen monitoren, op voorwaarde dat de werknemers van tevoren zijn geïnformeerd dat de werkgever de communicatie kan controleren. Hierbij dient er te worden geïnformeerd over de omvang van de controle, de mate van inbreuk op de privacy en de legitieme gronden voor de controle. Verder dient de controle te doen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en er dienen adequate waarborgen te zijn geboden.  

8. In de onderhavige zaak ligt de situatie anders. Hier ging het niet om controle op de werkplek, maar om het onderscheppen en openbaar maken van e-mails die niet rechtstreeks betrekking hadden op de werkrelatie, maar op politieke aangelegenheden binnen een politieke partij. Het Hof erkent het recht van politieke partijen om interne onderzoeken uit te voeren, maar benadrukt dat er passende waarborgen moeten zijn tegen misbruik van surveillance, vooral binnen politieke organisaties waarbinnen het recht op politieke activiteit van essentieel belang is.

9. Het Hof benadrukt dat, ondanks dat er geen sprake is van een werkgever-werknemerrelatie, het recht op respect voor privéleven en correspondentie niet zomaar terzijde kan worden geschoven. Zelfs niet binnen organisaties zoals politieke partijen. Er moet zorgvuldig worden gekeken naar de noodzaak en proportionaliteit van het ingrijpen in deze rechten.

Rosa Cats en Danny Vesters
Advocaten bij Boontje Advocaten & Mediators


[1] Copland t. Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2007:0403JUD006261700EHRM 3 april 2007, nr. 62617/00, , par. 41, ECHR 2007-I.

[2] Bărbulescu t. Roemenië, EHRM (GK) 5 september 2017, nr.  61496/08, ECLI:CE:ECHR:2017:0905JUD006149608 «EHRC» 2018/3 m.nt. Ter Haar