Naar boven ↑

Annotatie

C. Lemmens en E. Vandevelde
8 september 2023

Rechtspraak

Mortier t. België
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 4 oktober 2022
ECLI:CE:ECHR:2022:1004JUD007801717

Mortier t. België (EHRM, 78017/17) – De Euthanasiewet doorstaat (grotendeels) de toets van het EHRM

1. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich in het verleden reeds meermaals uitgesproken over beslissingen rond het levenseinde.[1] In het hier geannoteerde arrest sprak het EHRM zich echter voor het eerst[2] uit over de verenigbaarheid van een Euthanasiewet, en een effectief uitgevoerde euthanasie, met de verplichtingen van de lidstaten op grond van art. 2 EVRM.

Het EHRM sluit zich met het geannoteerde arrest aan bij de rechtsleer,[3] de adviespraktijk van de Belgische Raad van State[4] en de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.[5] Het EHRM gaat er immers vanuit dat er voldoende materiële en procedurele voorwaarden zijn om te verzekeren dat het euthanasieverzoek berust op de vrije, geïnformeerde en weloverwogen beslissing van de betrokkene zelf en om misbruiken tegen te gaan, ook wat verzoeken betreft die uitgaan van psychiatrische patiënten.

Het oordeel van het EHRM over de in casu uitgevoerde euthanasie is vanzelfsprekend dossiergebonden. Ook hierin ziet het EHRM, bij meerderheidsbeslissing, in dit specifieke geval geen probleem. Uit het feitenrelaas blijkt dat de betrokken artsen niet over één nacht ijs zijn gegaan vooraleer de euthanasie uit te voeren en dat zij gedurende dat uitklaringsproces de materiële en procedurele voorwaarden van de Euthanasiewet voor ogen hadden. De gevoerde strafrechtelijke onderzoeken konden evenmin onzorgvuldigheden of wetsovertredingen blootleggen. 

2. Het oordeel van het EHRM dat er geen sprake is van een schending van art. 8 EVRM is voorts eerder logisch te noemen. Het EHRM verwijst in dit verband zelf naar het doorslaggevende belang van de wensen van de patiënt zelf en het beroepsgeheim van de betrokken artsen. Het EHRM sprak zich in eerdere zaken reeds uit over het belang van het respecteren van het medisch beroepsgeheim in het kader van art. 8 EVRM.[6] Ook in de rechtsleer werd reeds meermaals gewezen op de verwevenheid tussen het medisch beroepsgeheim en art. 8 EVRM.[7] Evenzeer werd in de rechtsleer reeds meermaals het belang benadrukt van de wensen van de om euthanasie verzoekende patiënt om bepaalde personen wel of niet te informeren resp. te betrekken in het euthanasieproces.[8]

3. Dat het EHRM alsnog tot een schending van art. 2 EVRM besluit, behoeft enige toelichting, althans wat de voorziene controle achteraf door de Euthanasiecommissie betreft. Op het te lang duren van de gevoerde strafrechtelijke onderzoeken wordt niet verder ingegaan. 

De (huidige) artt. 7 en 8 van de Belgische Euthanasiewet bepalen dat de Euthanasiecommissie zich voor de voorziene a posteriori-controle in principe slechts baseert op het tweede deel van het registratieformulier voor de euthanasie, te weten het anonieme gedeelte van dit registratieformulier. De anonimiteit kan wel worden opgeheven, maar dat vereist dan een beslissing van de commissie genomen met een gewone meerderheid van de stemmen.

Dat de controle door de Euthanasiecommissie in principe op basis van geanonimiseerde gegevens gebeurt, werd ingegeven door de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van zowel de patiënt als de uitvoerende arts en de andere betrokkenen. Hoewel uit de parlementaire stukken van de Euthanasiewet blijkt dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt (en de andere betrokkenen) de a posteriori-controle van een uitgevoerde euthanasie niet mag verhinderen, werd toch voorzien dat deze a posteriori-controle in principe op basis van geanonimiseerde gegevens gebeurt, met die toevoeging dus dat de anonimiteit desgevallend kan worden opgeheven.[9]

De opsplitsing van het registratiedocument in een anoniem gedeelte en een niet-anoniem gedeelte werd bij de totstandkoming van de Euthanasiewet niet door iedereen toegejuicht. Reeds in het begin gingen er immers stemmen op dat de a posteriori-controle op basis van geanonimiseerde gegevens ervoor zou zorgen dat de commissie niet de nodige controle zou kunnen uitvoeren.[10] Ook in de rechtsleer werd de kritiek geuit dat de commissie op basis van anonieme gegevens geen afdoende controle kan uitoefenen.[11] Niet enkel de anonimiteit, maar ook de inhoud van het anonieme gedeelte van het registratiedocument werd bovendien reeds bekritiseerd in de rechtsleer. Volgens E. Delbeke, bijvoorbeeld, is het registratiedocument te beknopt. Deze auteur wijst hierbij op het feit dat er geen informatie wordt opgenomen over de relatie tussen de arts-consulent, de uitvoerende arts en de patiënt, noch over de medische behandelingen die werden geprobeerd. Volgens E. Delbeke zou het registratiedocument moeten worden uitgebreid.[12] F. Bouhon en C. Seaux voegen hieraan toe dat de anonimiteit werd ingevoerd om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de Euthanasiecommissie te waarborgen, maar tegelijk heeft de wetgever de verschoningsmogelijkheid voor de commissieleden bemoeilijkt, waardoor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de commissie net in het gedrang kan komen.[13]

Uit het tiende tweejaarlijkse verslag van de Euthanasiecommissie met betrekking tot de jaren 2020-2021 blijkt dat er in 70% van de gevallen sprake was van de aanvaarding van een euthanasiedossier zonder meer. In 30% van de gevallen werd het anonieme gedeelte geopend voor bv. preciseringen over de procedure of de voorwaarden.[14]

Bij het onderzoek naar de verenigbaarheid van de Euthanasiewet met art. 2 EVRM had de Raad van State destijds ook oog voor de automatische controle a posteriori van een uitgevoerde euthanasie. Dit controlemechanisme vormde volgens de Raad van State een bijkomende waarborg om te verzekeren dat euthanasie alleen maar wordt toegepast in de gevallen zoals die in de wet worden omschreven.[15] De analyse van de Raad van State was op dit punt echter eerder beperkt. Over de anonimiteit werd geen uitspraak gedaan.

Zoals het EHRM daarentegen opmerkte, heeft de regeling zoals die momenteel is opgenomen in de Euthanasiewet tot gevolg dat het mogelijk is dat de arts die de euthanasie heeft uitgevoerd, of die anderszins betrokken was, zélf mee kan oordelen of deze euthanasie al dan niet conform de voorschriften van de Euthanasiewet werd uitgevoerd.

Artikel 8, vierde lid, Euthanasiewet bepaalt weliswaar dat wanneer er sprake is van een aantasting van de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van een van de leden van de commissie dit lid zich moet verschonen of kan worden gewraakt. Dit kan het geval zijn wanneer een van de commissieleden de uitvoerende arts was, een van de arts-consulenten of in een therapeutische relatie heeft gestaan tot de patiënt.[16]

Uit de lezing van dit wetsartikel volgt echter dat een lid van de Euthanasiecommissie zich wettelijk gezien enkel moet verschonen of kan worden gewraakt wanneer de anonimiteit wordt opgeheven en de commissieleden alsdan bepaalde vaststellingen doen qua betrokkenheid van het desbetreffende commissielid. Zonder de opheffing van deze anonimiteit bestaat er daarentegen geen (wettelijke) garantie dat het desbetreffende commissielid zich uit eigen beweging verschoont en dus niet zal deelnemen aan de besprekingen en/of de stemming over het betrokken euthanasiedossier.

Sommigen menen dan weer dat een commissielid zich ook zonder de opheffing van de anonimiteit moet verschonen wanneer hij een dossier herkent waarin hij is opgetreden.[17] Ook de Belgische regering wees het EHRM er op dat een arts die zijn betrokkenheid vaststelt in de praktijk steeds het stilzwijgen bewaart bij de behandeling van zijn dossier door de commissie.[18] Dit wordt bevestigd in art. 9 van het huishoudelijk reglement van de Euthanasiecommissie, waarin het volgende wordt bepaald:[19]

Wanneer een commissielid weet dat de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van zijn oordeel in het gedrang komt omdat hij in de voorliggende euthanasie betrokken was, hetzij als uitvoerende arts, hetzij als adviesverlener, hetzij in eender welke hoedanigheid, neemt hij geen deel aan de eventuele beraadslaging en het debat over de genoemde euthanasie en verlaat hij alsdan de vergadering.

Dit wordt vermeld in het verslag van de vergadering.

Naar het oordeel van het EHRM volstaat dit evenwel niet om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de leden van de commissie tijdens de a posteriori-controle voldoende te waarborgen en om aldus tot de verenigbaarheid van het opgezette controlesysteem met art. 2 EVRM te besluiten. Het EHRM hecht veel belang aan het bestaan van een deugdelijk of doeltreffend controlesysteem. Het mag niet aan de discretionaire bevoegdheid van de betrokken arts worden overgelaten om zich al dan niet te verschonen bij de beoordeling van zijn eigen handelen.

Het is echter eveneens belangrijk om op te merken dat het EHRM de in de Euthanasiewet voorziene a posteriori-controle voor het overige wel honoreert. Uitgezonderd de hierboven beschreven verschoningsproblematiek worden het principe van de controle achteraf en de werking van de commissie niet in twijfel getrokken door het EHRM en niet aangemerkt als een schending van art. 2 EVRM. Dit is een belangrijke vaststelling, aangezien er op de controle achteraf door de Euthanasiecommissie in het verleden om diverse redenen vaak kritiek werd geuit.[20] 

4. Het geannoteerde arrest heeft duidelijk verstrekkende gevolgen voor de Belgische euthanasiepraktijk, meer bepaald voor de controle daarop en de werking van de Euthanasiecommissie. Een wetswijziging dringt zich dan ook op om tegemoet te komen aan de overwegingen en de kritiek van het EHRM.

In een persbericht van 14 oktober 2022[21] gaf de Euthanasiecommissie reeds aan dat zij kennis had genomen van het geannoteerde arrest en dat zij inziet dat een wetswijziging zich opdringt. Volgens de commissie kan er enkel aan het arrest worden tegemoetgekomen door de anonimiteit van het registratiedocument, op basis waarvan zij nagaat of de euthanasie is uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden en de procedure van de Euthanasiewet, op te heffen. Het registratiedocument dient volgens de commissie de identiteit van de betrokken artsen, namelijk de arts die de euthanasie heeft uitgevoerd en de arts of artsen die vooraf geraadpleegd werd of werden, te bevatten. De Euthanasiecommissie suggereert bijgevolg niet de opheffing van de anonimiteit wat de andere betrokken personen betreft.

Ook in de commentaren die reeds onder het hier geannoteerde arrest zijn verschenen, werd de opheffing van de anonimiteit als oplossing naar voren geschoven. G. Willems heeft het dienaangaande over een gepaste oplossing.[22] S. Loos wijst erop dat de opheffing van de anonimiteit de enige reële optie is om tegemoet te komen aan de kritiek van het EHRM, en dit in de plaats van bv. het omwisselen van een controle a posteriori door een controle a priori.[23] M. De Hert e.a. wijzen er voorts op dat de anonimiteit initieel werd ingevoerd om de drempel om euthanasie te melden te verlagen. Onderzoek heeft evenwel aangetoond dat er desondanks een belangrijke onderrapportage bleef bestaan.[24] Tegelijk maken deze laatste auteurs melding van een risico op een grotere terughoudendheid bij artsen om euthanasiegevallen te melden.[25]

Met de opheffing van de anonimiteit als oplossing voor de gesignaleerde verschoningsproblematiek moet worden ingestemd. Enkel zo zal duidelijk blijken wanneer een commissielid betrokken was bij een specifiek euthanasiegeval als uitvoerende of adviserende arts en wordt het niet aan louter zijn oordeel overgelaten om zich desgevallend al dan niet te verschonen. De verschoningsregel van art. 8, vierde lid, Euthanasiewet moet daaraan worden aangepast. Het blijft uiteraard zo dat onder meer de leden van de Euthanasiecommissie aan het beroepsgeheim zijn onderworpen. Art. 12 Euthanasiewet bepaalt immers het volgende:

Eenieder die, in welke hoedanigheid ook, zijn medewerking verleent aan de toepassing van deze wet, is verplicht tot geheimhouding van de gegevens die hem in de uitoefening van zijn opdracht worden toevertrouwd en die hiermee verband houden. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem van toepassing.’

Volledigheidshalve kan hierbij worden opgemerkt dat de suggestie van het EHRM zelf om het aantal personen dat zetelt in de commissie te verhogen,[26] geen goede oplossing is. Onverminderd de moeilijkheden die nu al worden ervaren om voldoende personen te vinden die in de Euthanasiecommissie willen zetelen, valt niet in te zien waarom deze oplossing dan wel zou beletten dat commissieleden zetelen tijdens de behandeling van een dossier waarbij zij betrokken waren; ook zo zouden zij nog altijd kunnen deelnemen aan de beraadslagingen en stemmingen.[27]

5. Inmiddels werd op 22 november 2022 reeds een wetsvoorstel[28] ingediend ter reparatie van de huidige Euthanasiewet in het licht van het geannoteerde arrest. In dit wetsvoorstel wordt vooreerst herhaald dat het EHRM in het geannoteerde arrest de depenalisering van euthanasie wel degelijk aanvaardt, maar wel oordeelt dat er geen sprake is van een afdoende a posteriori-controle, en dat daarop alleen antwoord kan worden gegeven door een wetgevend initiatief. Hoewel het wetsvoorstel melding maakt van twee mogelijkheden – namelijk, enerzijds, de uitbreiding van het aantal leden van de Commissie en, anderzijds, het opheffen van de anonimiteit van het registratiedocument – verkiest het wetsvoorstel, net zoals de Euthanasiecommissie zelf suggereerde in het hierboven vermelde persbericht van 14 oktober 2022, het opheffen van de anonimiteit. De wedersamenstelling van de commissie is immers nu reeds problematisch, zodat het opheffen van de anonimiteit de enige optie lijkt te zijn. Het wetsvoorstel behelst dan ook een wijziging van artt. 8, 9 en 12 Euthanasiewet, als gevolg waarvan de commissie een a posteriori-controle zal kunnen uitoefenen op basis van een niet-anoniem registratiedocument, zodat de gegevens van de patiënt, de uitvoerende arts, de adviserende arts(en), de geraadpleegde personen, de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de minderjarige, de eventuele vertrouwenspersonen en de apotheker die het euthanaticum bezorgde, gekend zijn, alsook alle informatie die betrekking heeft op de gevolgde zorgvuldigheidsvoorwaarden en de gevolgde procedure. Het tweejaarlijkse verslag van de Euthanasiecommissie ten behoeve van de wetgevende kamers zal nog steeds uitsluitend geanonimiseerde informatie vermelden. De wetswijziging zal er ook voor zorgen dat een verwijzing naar de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming in de Euthanasiewet wordt opgenomen. In art. 12 Euthanasiewet zou worden verduidelijkt dat de AVG moet worden nageleefd, waarvoor de persoonsgegevens kunnen worden gebruikt, wie de verwerkingsverantwoordelijke is en dat de in art. 7 Euthanasiewet bedoelde personen toestemming dienen te geven voor de verwerking van hun gegevens.

6. Ten slotte is onlangs gebleken dat de Euthanasiewet ook op een ander punt aanpassing behoeft. In een arrest van 20 oktober 2022 oordeelde het Grondwettelijk Hof namelijk dat de in de Euthanasiewet opgenomen sanctieregeling onevenredige gevolgen heeft en onvoldoende differentieert naargelang de wetsovertreding die voorligt betrekking heeft op een grondvoorwaarde dan wel een overige voorwaarde.[29] Het zal evenwel allicht eenvoudiger zijn om de verschoningsproblematiek volgend op het hier geannoteerde arrest op te lossen dan de sanctieregeling aan te pakken, hetgeen veel meer discussie, en dus tijd, zal vergen.

7. Het EHRM boog zich in het geannoteerde arrest voor de eerste keer over de vraag naar de verenigbaarheid van een euthanasieregeling en een concrete euthanasiecasus met de verplichtingen van de lidstaten onder het EVRM. De Belgische Euthanasiewet en de concreet uitgevoerde euthanasie doorstaan de toets van het EHRM overeenkomstig art. 2 EVRM (recht op leven). Volgens het Hof ligt er evenmin een schending voor van art. 8 EVRM (recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven). Slechts op één punt ziet het EHRM wel een probleem, en wel in het licht van art. 2 EVRM, namelijk bij de controle a posteriori door de Euthanasiecommissie, die onvoldoende doeltreffend wordt geacht, omdat de mogelijkheid bestaat dat commissieleden die betrokken waren bij een euthanasiecasus deelnemen aan de beraadslaging en/of stemming over de desbetreffende casus.[30] Een wetswijziging dringt zich aldus op om tegemoet te komen aan deze kritiek en werd al snel voorgesteld door de Euthanasiecommissie zelf, namelijk het opheffen van de anonimiteit van het registratiedocument. Een wetsvoorstel in die zin werd ook al ingediend. Het ligt in de lijn van de verwachtingen dat deze reparatie relatief snel kan en zal worden doorgevoerd. De recente kritiek van het Grondwettelijk Hof over de sanctieregeling voor euthanasieovertredingen zal naar alle waarschijnlijkheid minder evident en snel op te lossen zijn.

C. Lemmens
Gastprofessor UAntwerpen – Antwerp Health Law and Ethics Chair (AHLEC)
Advocaat-partner Dewallens & partners

E. Vandevelde
Advocaat Dewallens & partners


[1] Zie bv. Pretty t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 29 april 2002, nr. 2346/02, ECLI:CE:ECHR:2002:0429JUD000234602; Haas t. Zwitserland, EHRM (GK), 20 januari 2011, nr. 31322/07, ECLI:CE:ECHR:2011:0120JUD003132207; Lambert e.a. t. Frankrijk, EHRM (GK), 5 juni 2015, nr. 46043/14, ECLI:CE:ECHR:2015:0605JUD004604314; Gard e.a. t. Verenigd Koninkrijk, EHRM 27 juni 2017, nr. 18339/19, ECLI:CE:ECHR:2017:0627DEC003979317; Lings t. Denemarken, EHRM 12 april 2022, nr. 15136/20, ECLI:CE:ECHR:2022:0412JUD001513620. Zie voor een overzicht van de rechtspraak van het EHRM: M. De Hert, S. Loos en K. Van Assche, ‘De Belgische Euthanasiewet doorstaat de mensenrechtelijke toets, behalve voor de a posteriori-controle (Mortier tegen België (nr. 78017/17)’, TVGG, 2023, doi.org/10.47671/TVG.79.23.006.

[2] Zie eerder bv. Pretty t. Verenigd Koninkrijk, reeds aangehaald, par. 41 (“The applicant has argued that a failure to acknowledge a right to die under the Convention would place those countries which do permit assisted suicide in breach of the Convention. It is not for the Court in this case to attempt to assess whether or not the state of law in any other country fails to protect the right to life”).

[3] Zie bv. T. Vansweevelt, ‘De Euthanasiewet: de ultieme bevestiging van het zelfbeschikkingsrecht of een gecontroleerde keuzevrijheid?’, T.Gez., 2002-03, p. 231-232; E. Delbeke, Juridische aspecten van zorgverlening aan het levenseinde, Antwerpen: Intersentia 2012, p. 91 e.v.; G. Genicot, Droit médical et biomédical, Brussel, Larcier, 2016, p. 783-789.

[4] Adv. RvS van 20 juni 2001, Parl.St. Senaat 2000-01, nr. 2-244/21, p. 3-9. Zie hierover voorts: M. Adams, ‘De Raad van State, euthanasie en het E.V.R.M’, RW, 2001-02, p. 1077-1079. Zie later ook nog (n.a.v. de wet van 15 maart 2020 tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie, BS 23 maart 2020): adv. RvS van 29 januari 2020, Parl.St. Kamer 2019-20, nr. 0523/011, p. 6-11.

[5] GwH 14 januari 2004, nr. 4/2004, NJW 2004, p. 270, noot E. Brems, Juristenkrant, 2004 (weergave M. Vandevelde), afl. 83, p. 15. Zie later ook nog: GwH 29 oktober 2015, nr. 153/2015, par. B.7. e.v., T.Gez., 2016-17, p. 29, noot T. Goffin, JLMB, 2015, p. 1932, noot G. Genicot (n.a.v. de wet van 28 februari 2014 tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken, BS 12 maart 2014); GwH 17 februari 2022, nr. 26/2022; par. B.11. e.v., T.Gez., 2022-23, p. 23, noot E. Delbeke, APT, 2022, p. 281, noot S. Wattier, Rev.trim.dr.fam., 2022, p. 575, noot M. Peters (n.a.v. de wet van 15 maart 2020 tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie, BS 23 maart 2020).

[6] Zie bv. Z. t. Finland, EHRM, 25 februari 1997, nr. 22009/93, ECLI:CE:ECHR:1997:0225JUD002200993; M.S. t. Zweden, EHRM, 27 augustus 1997, nr. 20837/92, ECLI:CE:ECHR:1997:0827JUD002083792.

[7] Zie bv. T. Vansweevelt en N. Broeckx, ‘Privacy, persoonsgegevens en beroepsgeheim’, in: T. Vansweevelt en F. Dewallens (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, II, Antwerpen: Intersentia 2022, p. 647-650; F. Blockx, ‘Het medisch beroepsgeheim en het opsporen van misdrijven’, (noot onder Corr. Ieper 16 februari 2004 en KI Antwerpen 6 maart 2003), T.Gez., 2004-05, p. 314-315.

[8] Zie bv. T. Vansweevelt, ‘De Euthanasiewet: de ultieme bevestiging van het zelfbeschikkingsrecht of een gecontroleerde keuzevrijheid?’, T.Gez., 2002-2003, p. 250 en p. 261; E. Delbeke, Juridische aspecten van zorgverlening aan het levenseinde, Antwerpen: Intersentia 2012, p. 202; M. Adams en H. Nys, ‘Euthanasie in de lage landen. Vergelijkende beschouwingen bij de Belgische Euthanasiewet’, TPR, 2003, p. 37; Y. H. Leleu en G. Genicot, ‘L’euthanasie en Belgique et aux Pays-Bas’, Rev.trim. dr.h., 2004, p. 34; W. Dijkhoffz, Christelijke Mutualiteiten en Socialistische Mutualiteiten, Je rechten als patiënt, Berchem, EPO, 2008, p. 137. Zie ook: verslag T. Giet, A. Van De Casteele, A. Barzin en J. Schauvlieghe van 23 april 2002, Parl.St. Kamer 2001-2002, nr. 1488/009, p. 258. Zie in dezelfde zin, weliswaar met benadrukking van het belang van contact en overleg met familieleden: M. De Hert, S. Loos en K. Van Assche, ‘De Belgische Euthanasiewet doorstaat de mensenrechtelijke toets, behalve voor de a posteriori-controle (Mortier tegen België (nr. 78017/17)’, TVGG, 2023, doi.org/10.47671/TVG.79.23.006 .

[9] Zie verslag Laloy en Van Riet van 9 juli 2001, Parl.St. Senaat 2000-01, nr. 2-244/22, p. 1154 en p. 1235; verslag T. Giet, A. Van De Casteele, A. Barzin en J. Schauvlieghe van 23 april 2002, Parl.St. Kamer 2001-2002, nr. 1488/009, p. 102.

[10] Verslag Laloy en Van Riet van 9 juli 2001, Parl.St. Senaat 2000-01, nr. 2-244/22, p. 1152-1153, p. 1238-1239, p. 1253, p. 1267 en p. 1275; verslag T. Giet, A. Van De Casteele, A. Barzin en J. Schauvlieghe van 23 april 2002, Parl.St. Kamer 2001-2002, nr. 1488/009, p. 282 en p. 285.

[11] K. Raus, B. Vanderhaegen en S. Sterckx, ‘Euthanasia in Belgium: Shortcomings of the Law and Its Application and of the Monitoring of Practice’, J.Med.Philos, 2021, 46: p. 96.

[12] E. Delbeke, ‘Euthanasie’, in: T. Vansweevelt en F. Dewallens (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, Antwerpen: Intersentia 2022, p. 1507.

[13] F. Bouhon en C. Seaux, ‘Euthanasie: un regard globalement favorable de la Cour européenne des droits de l’homme’, (noot onder EHRM 4 oktober 2022), JLMB, 2023, p. 202-203.

[14] https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/advies-en-overlegorgaan/commissies/federale-controle-en-evaluatiecommissie-euthanasie.

[15] Adv. RvS van 20 juni 2001, Parl.St. Senaat 2000-01, nr. 2-244/21, p. 9.

[16] T. Balthazar, ‘Rapportering en controle na euthanasie’, in: De Euthanasiewet doorgelicht, Mechelen: Kluwer 2003, p. 180.

[17] A. Dierickx, ‘Als sterven “leven” is … is helpen sterven dan “doden”? Een commentaar bij de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie’, T.Strafr., – Dossier 2003, afl. 2, p. 36; E. Delbeke, Juridische aspecten van zorgverlening aan het levenseinde, Antwerpen: Intersentia 2012, p. 250.

[18] Mortier t. België, EHRM, 4 oktober 2022, nr. 78017/17, ECLI:CE:ECHR:2022:1004JUD007801717, par. 173 (“Le Gouvernement réplique que l’examen se fait en toute impartialité sur la base du deuxième volet du document d’enregistrement, lequel ne peut comporter de noms. Il précise par ailleurs que, si le document d’enregistrement d’euthanasie est rempli par un médecin présent, celui-ci ne prendra jamais part à la discussion et ne l’influencera en aucune manière. Tout en respectant les règles déontologiques et les principes éthiques, il restera silencieux lorsqu’il remarque que la Commission examine un dossier qui le concerne de près ou de loin”).

[19] https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/huishoudelijk-reglement-en-werkwijze-van-de-federale-controle-en-evaluatiecommissie-voor.

[20] Bv. K. Raus, B. Vanderhaegen en S. Sterckx, ‘Euthanasia in Belgium: Shortcomings of the Law and Its Application and of the Monitoring of Practice’, J.Med.Philos, 2021, 46: p. 80-107; K. Raus, S. Sterckx en B. Vanderhaegen, ‘De werking van de Belgische euthanasiewet: de rol van de federale commissie en de positie van de adviserende artsen’, in V. Van Den Eynde (ed.), Euthanasierecht in België. De wet in verandering (?), Gent, Story Publishers, 2021, p. 191-204; M. De Hert, S. Loos, S. Sterckx, E. Thys en K. Van Assche, ‘Improving control over euthanasia of persons with psychiatric illness: lessons from the first Belgian criminal court case concerning euthanasia’, Front Psychiatry, 2022, 13: p. 933748. 

[21] https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/14102022-persbericht-reactie-van-de-fcee-op-het-arrest-van-het-ehrm-mortier-c-belgie.

[22] G. Willems, ‘Mortier c. Belgique : la Cour de Strasbourg valide (presque entièrement) le régime belge de l’euthanasie, mais rappelle que la Convention ne garantit pas le droit au suicide assisté’, (noot onder EHRM 4 oktober 2022), Rev.trim.dr.fam., 2023, p. 781.

[23] S. Loos, ‘De Belgische Euthanasiewet en het recht op leven: voldoende waarborgen, behalve bij de controle achteraf’, Tijd voor Mensenrechten, 3 november 2022, https://tijd.mensenrechten.be/2022/11/03/de-belgische-euthanasiewet-en-het-recht-op-leven-voldoende-waarborgen-behalve-bij-de-controle-achteraf/. Zie nochtans Mortier t. België, reeds aangehaald, par. 3, Separate Opinion of Sir Elósegui voor wat psychiatrische patiënten betreft.

[24] M. De Hert, S. Loos en K. Van Assche, ‘De Belgische Euthanasiewet doorstaat de mensenrechtelijke toets, behalve voor de a posteriori-controle (Mortier tegen België (nr. 78017/17)’, TVGG, 2023, doi.org/10.47671/TVG.79.23.006. Zie bv. T. Smets, J. Bilsen, J. Cohen, M.L. Rurup, F. Mortier en L. Deliens, ‘Reporting of euthanasia in medical practice in Flanders, Belgium: cross-sectional analysis of reported and unreported cases’, BMJ, 2010, p. 341: c5174; J. Cohen, S. Dierickx, Y.W.H. Penders, L. Deliens en K. Chambaere, ‘How accurately is euthanasia reported on death certificates in a country with legal euthanasia: a population-based study’, Eur.J.Epidemiol., 2018, 33: p. 689-693.

[25] S. Loos, ‘De Belgische Euthanasiewet en het recht op leven: voldoende waarborgen, behalve bij de controle achteraf’, Tijd voor Mensenrechten, 3 november 2022, https://tijd.mensenrechten.be/2022/11/03/de-belgische-euthanasiewet-en-het-recht-op-leven-voldoende-waarborgen-behalve-bij-de-controle-achteraf/. Zie ook: M. De Hert, S. Loos en K. Van Assche, ‘De Belgische Euthanasiewet doorstaat de mensenrechtelijke toets, behalve voor de a posteriori-controle (Mortier tegen België (nr. 78017/17)’, TVGG, 2023, doi.org/10.47671/TVG.79.23.006 (de impact op de meldingsbereidheid van artsen bij niet-anonieme melding moet worden onderzocht).

[26] Mortier t. België, reeds aangehaald, par. 177 (“Tout en étant consciente de l’autonomie dont jouissent les États en la matière, la Cour estime qu’un tel écueil pouvait être évité, et la confidentialité sauvegardée, par exemple si la Commission était composée d’un nombre de membres plus important que le nombre de ceux qui siègent pour l’examen de chaque affaire. Cela permettrait d’assurer qu’un membre de la Commission qui a pratiqué une euthanasie ne puisse pas siéger lorsque la Commission contrôle l’euthanasie en question”).

[27] Zie ook: wetsvoorstel van 22 november 2022 tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende euthanasie voor wat de opheffing van de anonimiteit van het registratiedocument betreft teneinde de onafhankelijkheid van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie te waarborgen, Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 3020/001, p. 5.

[28] Wetsvoorstel van 22 november 2022 tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende euthanasie voor wat de opheffing van de anonimiteit van het registratiedocument betreft teneinde de onafhankelijkheid van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie te waarborgen, Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 3020/001.

[29] GwH 20 oktober 2022, nr. 134/2022, T.Gez., 2022-23, p. 350, noot E. Delbeke, Rev.trim.dr.fam., 2022, p. 591, noot M. Peters.

[30] Onverminderd de te lange duurtijd van het gevoerde strafrechtelijke onderzoek, hetgeen ook als een schending van art. 2 EVRM werd aangemerkt.