Naar boven ↑

Annotatie

K.A.M. van der Zon
22 mei 2023

Rechtspraak

I.M. e.a. t. Italië
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
ECLI:CE:ECHR:2022:1110JUD002542620

I.M. t. Italië (EHRM, nr. 25426/20) – Kindermishandeling of ouderverstoting?

1. Is er sprake van geweld tegen de kinderen of van ouderverstoting? Die vraag staat centraal in deze zaak, die voor veel advocaten en rechters in het familierecht herkenbaar zal zijn. Aan de ene kant is er een ouder die niet mee wil werken aan een omgangsregeling vanwege zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de andere ouder. Aan de andere kant is er een ouder die stelt dat de kinderen tegen hem of haar worden opgezet, veelal met een verwijzing naar het 'Parental alienation sydrome’ (PAS), ook wel aangeduid als ouderverstoting of ouderafwijzing.[1] In de wetenschappelijke literatuur wordt ertegen gewaarschuwd om deze twee posities als elkaars tegenpolen te presenteren,[2] Toch past precies die tegenstelling goed in de wijze waarop de juridische echtscheidingsprocedure is vormgegeven. Dat laatste geldt zowel voor de Italiaanse als voor de Nederlandse procedure, zoals ik in deze annotatie zal uitleggen.

2. In deze noot zal ik eerst de feiten van de zaak uiteenzetten en daarna achtereenvolgens ingaan op de klacht van de kinderen en die van de moeder. Waar het de kinderen betreft gaat het om het vaststellen van de omgangsregeling en de tenuitvoerlegging daarvan. De klacht van de moeder ziet op de inbreuk die op haar gezagsrecht is gemaakt omdat ze niet meewerkte aan de opgelegde omgangsregeling. De maatregel die daarbij is opgelegd is vergelijkbaar met wat in Nederland wel wordt omschreven als de ‘omgangsondertoezichtstelling’. Hierbij zal ik ook de zorgen van GREVIO, het toezichthoudend orgaan bij het Verdrag van Istanboel, betrekken.

3. Eerst de feiten. De moeder in deze zaak verlaat in juli 2014 samen met haar twee jonge kinderen de vader van de kinderen, doet aangifte van huiselijk geweld en meldt zich met de kinderen bij een Blijf-van-mijn-lijfhuis. De vader heeft een alcohol- en drugsverslaving en is zeer agressief, reden om de verblijfplaats van moeder en kinderen zorgvuldig voor hem verborgen te houden. Nadat er bijna een jaar geen contact is geweest, wordt onder strikte voorwaarden een omgangsregeling vastgesteld, maar die omgang komt niet tot stand omdat de benodigde omgangsbegeleiding niet beschikbaar is. Daarop besluit de rechtbank dat de omgang dan maar moet plaatsvinden in het opvanghuis waar moeder en kinderen wonen. Het is een nogal onhandige beschikking van de rechtbank, want volgens de moeder maakt de rechtbank hiermee haar verblijfplaats bekend.[3]  Het opvanghuis geeft daarna ook nog eens aan helemaal niet de middelen te hebben om de veiligheid van de kinderen tijdens de omgangsmomenten te kunnen garanderen.

4. De moeder verhuist hierop terug naar de gemeente waar zij oorspronkelijk woonde en trekt met de kinderen in bij haar ouders. Ze stemt ermee in dat de omgang plaats gaat vinden in een gemeente zestig kilometer verderop. Deze gemeente laat de rechtbank echter ook weten geen geschikte plek beschikbaar te hebben voor de omgangsmomenten. Vervolgens wordt de omgang toch gestart zonder dat daarbij bescherming aan de kinderen geboden kan worden. Er vinden verschillende omgangsmomenten plaatst, steeds op ongeschikte plekken en in het bijzijn van een maatschappelijk werker, en dus niet de kinderpsycholoog die er volgens de rechtbank bij moest zijn. Uiteindelijk laat de moeder echter weten dat ze een baan heeft gevonden en dat ze niet meer zomaar de tijd heeft om 120 kilometer op en neer te rijden om de kinderen van en naar de (nog altijd ongeschikte) omgangslocatie te brengen; ze komt twee keer achter elkaar niet opdagen met de kinderen. Dit vormt vervolgens de grond voor een beschikking waarin het gezag van de moeder wordt geschorst. Ondertussen wordt de omgangsregeling met de vader nog twee jaar lang voortgezet, ondanks voortdurende zorgen over de veiligheid van de kinderen.

De klacht van de kinderen

5. De klacht van de kinderen ziet op het tot stand brengen en voortzetten van de omgang onder omstandigheden die voor hen niet veilig waren. In de kern spelen bij de beslissing over een omgangsregeling in een situatie als deze twee rechten. Enerzijds is er het recht van de kinderen op bescherming tegen geweld. De staat heeft een positieve verplichting om kinderen te beschermen tegen geweld wanneer de staat wist, of had kunnen weten, dat het kind slachtoffer kon worden van geweld.[4] Zowel onder artikel 3 EVRM, als onder artikel 8 EVRM is het verschillende staten verweten dat zij te weinig hebben gedaan om kinderen te beschermen tegen geweld door hun ouders.[5] Dit is het recht dat sterk benadrukt wordt in het standpunt van de klagers. De autoriteiten wisten dat de vader agressief was, en hebben desondanks de bijeenkomsten op ongeschikte plekken en zonder gekwalificeerde begeleiding doorgezet. Daarmee plaatsten de autoriteiten het omgangsrecht van de vader boven hun recht op bescherming tegen geweld.[6] Anderzijds is er het recht van zowel de kinderen als van de vader op omgang en contact met elkaar. Het EHRM oordeelde in verband met dit recht meermaals dat het wederzijds genieten van contact met elkaar fundamenteel onderdeel uitmaakt van het recht op respect voor het gezinsleven onder artikel 8 EVRM.[7]  De Italiaanse overheid richt zich in zijn verweer uiteraard op dit recht en stelt dat de bijeenkomsten juist georganiseerd werden om de band van de kinderen met beide ouders te bevorderen. Het probleem was volgens hen aanvankelijk niet zozeer het gedrag van de vader, maar de echtscheiding die voor de kinderen traumatische of gewelddadig was geweest.[8]

6. In de uitspraken van het EHRM is er de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor het recht van de ouder zonder hoofdverblijf op omgang. Beslissingen die de omgang of het contact tussen de ouder en de kinderen beperken, moeten gerechtvaardigd kunnen worden onder lid 2 van artikel 8 EVRM. Het volledig verbieden van contact mag alleen in ‘very exceptional circumstances’.[9] Uiteindelijk zijn het de belangen van het kind die bepalend zijn bij het al dan niet vaststellen van een omgangsregeling. Dat betekent in de praktijk dat het simpele verloop van tijd ertoe kan leiden dat omgang niet meer vastgesteld kan worden. Omgang afdwingen tussen een kind en een ouder die het kind zich niet meer kan herinneren zal immers niet altijd in het belang van het kind zijn. Juist daarom hecht het EHRM in zijn jurisprudentie veel waarde aan een snelle procedure en aan voldoende en efficiënte middelen om omgang om daadwerkelijk tot stand te brengen.[10]  In Nederland is deze verplichting voor de staat door de Hoge Raad in 2014 uitgewerkt door een lijst te geven van middelen die de Nederlandse rechter heeft om omgang te effectueren.[11]

7. Zo op het eerste oog werd het EHRM hier aldus geplaatst voor een relatief overzichtelijke belangenafweging tussen de rechten en belangen van de vader die omgang met zijn kinderen wil en die van de kinderen die dat niet willen vanwege het risico op geweld. En zo benadert het EHRM de vraag ook. In par. 106 geeft het Hof de standaardoverweging die het veel gebruikt in zaken waarin het recht van de ouder botst met de rechten en belangen van het kind. Kort gezegd komt die overweging erop neer dat de belangen van het kind enerzijds voorschrijven dat de banden van het kind met zijn familie behouden blijven. Anderzijds kan het belang van het kind op een ongestoorde ontwikkeling vergen dat een inbreuk wordt gemaakt op het familieleven tussen ouder en kind. De ouder kan, zo heeft het Hof meermaals gesteld, aan artikel 8 EVRM niet het recht ontlenen dat maatregelen worden genomen die het belang van het kind schaden. Deze standaardoverweging is goed werkbaar voor juristen. Het is immers voor hen dagelijkse kost om op het oog ingewikkelde zaken terug te brengen tot een relatief overzichtelijke belangenoverweging. Mijns inziens gaat het hier evenwel niet om het simpel tegen elkaar afwegen van twee belangen, maar veeleer om twee opeenvolgende vragen. Allereerst is er de vraag naar het vaststellen van de omgangsregeling en daarna is er een afzonderlijke vraag of die omgangsregeling op een voor het kind veilige manier ten uitvoer kan worden gelegd.

8. De uitgangspunten die het EHRM noemt in par. 104-108 van de uitspraak richten zich op de eerste vraag. Kort gezegd luidt die vraag of de vader recht heeft op omgang. De toepassing van de uitgangpunten door het EHRM vervolgens richten zich op zich op de tweede vraag, namelijk kan de omgang veilig ten uitvoer worden gelegd? In zijn argumentatie wijst het EHRM er immers op dat er geen psycholoog aanwezig was bij de omgangsmomenten,[12] dat de omgang niet in een geschikte ruimte plaatsvond[13]  en dat de rechtbanken meerdere malen werden geïnformeerd over de onveilige situatie als gevolg van de ongeschikte locaties en het gedrag van de vader[14]. Uiteindelijk concludeert het Hof dan ook dat, doordat de bijeenkomsten eerst plaats vonden zonder psycholoog en later op ongeschikte locaties, het welzijn van de kinderen is verstoord en er derhalve sprake is van een schending van artikel 8 EVRM.

9. Wat mij betreft had de motivering van het Hof aan helderheid gewonnen wanneer het beide vragen niet in de standaard belangenafweging had geprobeerd te passen, maar ze achtereenvolgens had behandeld. Dan had het allereerst vast kunnen stellen dat de vader in deze zaak uiteraard een recht op omgang ontleent aan zijn positie als juridisch vader met gezag (hoewel het gezag op een gegeven moment wordt geschorst). Vervolgens had het in kunnen gaan op het gedrag van de vader én de beperkte beschikbaarheid van omgangsbegeleiding die maakten dat de veiligheid van de kinderen niet meer gegarandeerd kon worden bij de tenuitvoerlegging van de omgangsregeling. Dat gedrag van ouders zelf een rol speelt in de vraag of omgang moet worden gefaciliteerd is al vaker vastgesteld door het Hof.[15] Ook de verplichting van de staat om de omgang te faciliteren en daarvoor de nodige ondersteuning te bieden is meermaals benadrukt door het Hof.[16] Door de vragen achtereenvolgens te behandelen was het Hof tot dezelfde uitkomst gekomen, maar hadden in de motivering de vaststelling van de omgangregeling en de uitvoering daarvan niet kriskras door elkaar gelopen. Hoewel het door elkaar laten lopen van deze twee zaken een verwarring is die vaker voorkomt in omgangszaken, is helderheid in beoordelingskader juist voor het EHRM van cruciaal belang, nu daarmee duidelijk wordt wat precies van staten wordt verwacht in dit type zaken.  

10. Lastig in deze zaken is evenwel dat gedrag van ouders en beschikbaarheid van efficiënte ondersteuning in de vorm van jeugdhulp communicerende vaten zijn. Waren er wel een geschikte locatie geweest en een bevoegde kinderpsycholoog die de omgangsmomenten had kunnen begeleiden, dan had het gedrag van de vader er niet toe hoeven leiden dat omgang stop werd gezet. In dat opzicht werden de Italiaanse rechtbanken natuurlijk voor een onmogelijke opgave geplaatst. Het recht van de vader op contact geheel stopzetten mag alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Hadden zij de verzoeken van de vader in z’n geheel afgewezen omdat er geen geschikte omgangsbegeleiding beschikbaar was, dan had vader wellicht met succes kunnen klagen voor het EHRM. Zijn recht op omgang met zijn kinderen is immers belemmerd door een gebrek aan voldoende ondersteuning en de staat heeft een positieve verplichting om die ondersteuning te bieden. Hoewel het een gekke omkering lijkt (de vader die zich schuldig maakt aan mishandeling die zich vervolgens kan beroepen een schending van zijn recht om het contact tussen hem en zijn kinderen te faciliteren), is het Hof dergelijke constructies niet vreemd. Mensenrechten gelden immers zowel voor slachtoffer als voor de dader. Het meest prangende voorbeeld daarvan is wellicht de Gäfgen-zaak waarin de ontvoerder en later moordenaar van een kind zich voor het EHRM beklaagde over de wijze waarop agenten bij hem hadden proberen te ontfutselen waar hij het kind verstopt had.[17]

11. Het gebrek aan beschikbare jeugdhulp waarmee de Italiaanse rechters worden geconfronteerd, zal de Nederlandse kinderrechters bekend voorkomen. Ook Nederlandse rechters zullen regelmatig beslissingen moeten nemen die in strijd zijn met kinder- en mensenrechten doordat de benodigde jeugdhulp en ondersteuning niet beschikbaar zijn. Wat te denken van een gezagsbeëindiging om het kind de noodzakelijke duidelijkheid in zijn opvoedperspectief te bieden, terwijl de ondersteuning aan ouders niet of veel te laat op gang is gekomen? Of van de verlenging van een gesloten plaatsing omdat er nog geen vervolgplek beschikbaar is voor de minderjarige? Daarnaast zal ook de opmerking in paragraaf 32 van de uitspraak dat bij een van de zittingen niet de betrokken jeugdhulpverlener aanwezig was, maar een vervanger die de kinderen nog nooit ontmoet had, voor menig kinderrechter herkenbaar zijn.

12. Het gebrek aan beschikbare jeugdhulp waarmee de rechters worden geconfronteerd kan de rechters niet worden verweten. Dat neemt niet weg dat de Italiaanse rechtbanken het op een aantal punten wel beter hadden kunnen doen, met name waar het gaat om het inzichtelijk maken van de verschillende belangen en het vereisen van de juiste onderbouwing voor de verschillende verzoeken. En natuurlijk hadden ze al veel eerder de omgang stop moeten zetten, niet omdat Italië dan geen schending verweten had kunnen worden (zoals hierboven toegelicht is niet uitgesloten dat de vader dan een zaak zou kunnen voorleggen omdat Italië haar positieve verplichting om omgang zoveel mogelijk te faciliteren niet nakwam), maar omdat de staat daarmee de belangen van de kinderen beschermde. Dat is, hoe je het ook wendt of keert, de primaire taak van de kinderrechter, ook wanneer de overheid op haar beurt haar verplichtingen niet nakomt.

De klacht van de moeder

13. Waar het gaat om de moeder draait de zaak primair om de schorsing van het ouderlijk gezag, een maatregel die overeen lijkt te komen met wat we in Nederland de omgangsondertoezichtstelling noemen. Dat geldt zeker nu de kinderen altijd bij de moeder zijn blijven wonen. Hier komt wellicht het meest duidelijk naar voren hoeveel gewicht in de huidige praktijk wordt toegekend aan het omgangsrecht. Dat geldt voor Italië, maar ook ten aanzien van bijvoorbeeld Engeland en Nederland zijn hier zorgen over geuit.[18] Uitgangspunt in deze argumentatielijn is dat huiselijk geweld het beste kan worden begrepen in termen van coercive control.[19] Hierbij gaat het niet zozeer om geweldsincidenten, maar veeleer om gedragspatronen die erop gericht zijn om controle uit te oefenen over een persoon. Deze persoon wordt vaak geïsoleerd van familie en vrienden en er worden allerlei beperkingen opgelegd met betrekking tot bijvoorbeeld werk, naar buiten gaan en voeding.[20] Dit gedragspatroon verandert niet als de relatie wordt beëindigd; sterker nog, het wordt veelal juist erger.[21] Als de ouder vervolgens besluit de omgangsregeling stop te zetten, ligt vervolgens de vraag voor of het geweld die beslissing kan rechtvaardigen. Het Nederlandse recht is daar niet op voorzien.  Om te kunnen vaststellen of het geweld het stopzetten van de omgang rechtvaardigt, wordt immers gekeken naar aanwijsbare recente incidenten, zoals kan blijken uit politiemutaties. Nu het huiselijk geweld vooral begrepen moet worden als gedragspatroon, is er vaak echter geen sprake van aanwijsbare incidenten.

14. Een tweede probleem waar vaak op wordt gewezen is dat veel rechtssystemen de nadruk leggen op mediation: ouders moeten er samen uit zien komen. Ook in Nederland wordt van ouders verwacht dat zij een ouderschapsplan opstellen. Komen ze er samen niet uit, dan worden ze naar mediation verwezen. GREVIO heeft zowel in zijn rapport over Italië, als in dat over Nederland benadrukt dat het Verdrag van Istanboel een verbod op verplichte bemiddeling in zaken waarin sprake is van huiselijk geweld omvat.[22] Voor mediation of bemiddeling is immers noodzakelijk dat partijen elkaars gelijken zijn, terwijl de machtsverhoudingen bij huiselijk geweld volstrek ongelijk zijn.

15. Het is wat mij betreft volkomen terecht dat het EHRM hier fel van leer trekt en in niet mis te verstane bewoordingen de conclusies van GREVIO ten aanzien van Italië aanhaalt. Het duidelijkst is het Hof wellicht in paragraaf 138, waarin het overweegt de zorgen van GREVIO te delen als het gaat om een wijdverbreide praktijk bij de Italiaanse rechtbanken waarbij vrouwen die zich beroepen op huiselijk geweld worden weggezet als weigerachtige ouders en het stempel van niet-meewerkend of ongeschikt krijgen. Eenzelfde verwijt is overigens terug te vinden in de rapportage over Nederland, waarin het comité stelt: ‘GREVIO maakt zich ernstige zorgen over meldingen dat vrouwen al snel worden gezien als “slechte moeders” als ze hun kinderen hun stress en schade laten zien en genderstereotypering leidt er vaak toe dat er maatregelen worden genomen om het kind te beschermen ten nadele van de moeder’.[23]

16. Er is de afgelopen jaren terecht veel aandacht geweest voor het recht op omgang en de positieve verplichting die omgang tot stand te brengen. Ook contactverlies met ouders, mogelijk als gevolg van ouderverstoting, geniet steeds meer bekendheid.[24] In de slipstream daarvan lijkt evenwel het bezwaar dat sprake is van huiselijk geweld soms gemakkelijk opzij te worden gezet. Te snel wordt gedacht dat degene die stelt dat sprake is van huiselijk geweld, het huiselijk geweld inzet als troefkaart die het recht op omgang overtroeft. Maar wie de troefkaart speelt, heeft deze niet per definitie verkregen door vals te spelen. Dat neemt niet weg dat het soms heel ingewikkeld is om vast te stellen of de troefkaart uit de mouw of eerlijk van de stapel komt. Was er daadwerkelijk sprake van geweld, of is dat slechts een list om de andere ouder buiten spel te zetten?

17. In een zaak als deze waren er evenwel van alle kanten aanwijzingen dat het gedrag van de vader niet in de haak was. Steeds opnieuw rapporteerden de betrokken hulpverleners dat het gedrag van de vader problematisch was. Exemplarisch is het verzoek van een betrokken maatschappelijk werker die de rechtbank verzoekt de omgang te verplaatsen naar een ruimte waaruit hij zou kunnen vluchten voor de vader.[25] Het probleem lijkt dan ook niet zo zeer dat het geweld niet zichtbaar was voor de betrokkenen, maar veel meer dat de klachten niet serieus werden genomen, dat er te veel wisselingen waren onder de betrokken hulpverleners, te lange wachtlijsten voor deskundige ondersteuning en dat de rapportages gebrekkig en onvolledig waren. Kortom wat nodig was, was vooral een versterking van de beschikbare jeugdhulp, om juist met een sterk voorveld veel erger te kunnen voorkomen. Ik zou denken: staatssecretaris Van Ooijen, luistert u even mee?

Mr. dr. K.A.M. (Kartica) van der Zon
Universitair docent Jeugdrecht aan de Universiteit Leiden


[1] In de literatuur worden verschillende termen gebruikt voor dit verschijnsel. In de kern gaat het om de situatie waarin een kind één ouder buitensluit en dit wordt veroorzaakt door (al dan niet bewuste) manipulatie door de andere ouder. Zie Expertteam ouderverstoting/ complexe echtscheidingsproblematiek, Adviesrapport, Ministerie van Justitie en Veiligheid. januari 2021, p. 22

[2] Zie bijv. H. Holtjer, R.R.J.A. Ollie-Hallmans en J.A.M. Hendriks, ‘Contactverlies met een ouder na scheiding, vanuit sociaal wetenschappelijk perspectief’, REP 2019/700.

[3] Zie par. 13 van de uitspraak. Overigens stelt de Italiaanse overheid, anders dan de moeder, dat de vader de verblijfplaats al kende.

[4] Zie m.n. A. t. het Verenigd Koninkrijk, EHRM 23 september 1998, nr. 25599/94, ECLI:CE:ECHR:1998:0923JUD2559994; Z. e.a. t. het Verenigd Koninkrijk, EHRM 10 mei 2001, nr. 29392/95, ECLI:CE:ECHR:2001:0510JUD002939295, EHRC 2001/46 m.nt. Brems; E. e.a. t. het Verenigd Koninkrijk, EHRM 26 november 2002, nr. 33218/96, ECLI:CE:ECHR:2002:1126JUD003321896, EHRC 2003/14 m.nt. Janssen.

[5] Zie bijv. Đorđević t. Kroatië, EHRM 12 juli 2012, nr. 41526/10, ECLI:CE:ECHR:2012:0712JUD004152610, par. 151-153 ().

[6] I.M. t. Italië, par. 83.

[7] Zie o.m. K. en T. t. Finland, EHRM (GK) 12 juli 2001, nr. 25702/94, ECLI:CE:ECHR:2001:0712JUD002570294, EHRC 2000/73 m.nt. Janssen, par. 151; Kutzner t. Duitsland, EHRM 26 februari 2002, nr. 46544/99, ECLI:CE:ECHR:2002:0226JUD004654499, par. 58.

[8] I.M. t. Italië, par. 97.

[9] Gnahoré t. Frankrijk EHRM 19 september 2000, nr. 40031/98, ECLI:CE:ECHR:2000:0919JUD004003198 (), par. 59

[10] C. Fenton-Glynn, Children and the European Court of Human Rights, Oxford: Oxford University Press 2021, p. 279.

[11] Hoge Raad 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91, m.nt. S.F.M. Wortmann

[12] I.M. t. Italië, par. 112.

[13] I.M. t. Italië, par. 113.

[14] I.M. t. Italië, par. 117-122.

[15] Cristescu t. Roemenië, EHRM 10 januari 2012, nr. 13589/07, ECLI:CE:ECHR:2012:0110JUD001358907 (); Glaser t. het Verenigd Koninkrijk, EHRM 19 september 2000, nr. 32346/96, ECLI:CE:ECHR:2000:0919JUD003234696, NTM|NJCM-Bull. 2001, m.nt. S. Wijte ().

[16] Zie onder meer Prizzia t. Hongarije, EHRM 11 juni 2013, nr. 20255/12, ECLI:CE:ECHR:2013:0611JUD002025512, EHRC 2013/176; Pascal t. Roemenië, EHRM 17 juli 2012, nr. 805/09, ECLI:CE:ECHR:2012:0717JUD000080509 ()

[17] Gäfgen t. Duitsland, EHRM (GK) 1 juni 2010, nr. 22978/05, ECLI:CE:ECHR:2010:0601JUD002297805, EHRC 2010/105 m.nt. Van der Velde ()

[18] Zie met betrekking tot Engeland J. Herring, Domestic abuse and human rights, Cambridge: Intersentia 2020. Zie over Nederland I. Avontuur, ‘Het negeren van huiselijk geweld is een systeemfout bij de aanpak van ‘complexe’ scheidingen’, NJB 2022/2696.

[19] J. Herring, Domestic abuse and human rights, Cambridge: Intersentia 2020, p. 174.

[20]  J. Herring, Domestic abuse and human rights, Cambridge: Intersentia 2020, hoofdstuk 2. I. Avontuur, ‘Het negeren van huiselijk geweld is een systeemfout bij de aanpak van ‘complexe’ scheidingen’, NJB 2022/2696.

[21] J. Herring, Domestic abuse and human rights, Cambridge: Intersentia 2020, p. 174. I. Avontuur, ‘Het negeren van huiselijk geweld is een systeemfout bij de aanpak van ‘complexe’ scheidingen’, NJB 2022/2696. Zie hierover ook de opmerking van GREVIO in haar evaluatierapport ten aanzien van de Nederlandse situatie: GREVIO, Evaluatierapport inzake wettelijke en andere maatregelen om uitvoering te geven aan de bepalingen van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanboel) inzake Nederland, 20 januari 2020, par. 202, te vinden als bijlage bij Kamerstukken II 2019/20, 28345, nr. 227.

[22] Zie voor Nederland par. 201 van GREVIO’s evaluatierapport (zie hiervoor, noot 21). Zie voor de verwijzing in het Italiaanse rapport par. 184, geciteerd in par. 73 van de uitspraak in I.M. t. Italië.

[23] Zie par. 203 van het evaluatierapport van GREVIO over Nederland (zie hiervoor, noot 21).

[24] Zie onder meer Vanmontfoort, Evaluatiepilot Specialist Contactverlies, februari 2022, te vinden als bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 33836, nr. 66.

[25] IM t. Italië, par. 117.