Naar boven ↑

Annotatie

A.J. Overbeeke
20 februari 2023

Rechtspraak

Tonchev e.a. t. Bulgarije
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 13 december 2022
ECLI:CE:ECHR:2022:1213JUD005686215

Tonchev e.a. t. Bulgarije (EHRM, nr. 56862/15) – Niet-neutrale en mogelijk discriminerende overheidsinformatie over religieuze groepen

1. Geloofsgemeenschappen genieten op basis van het EVRM een breed scala aan rechten die, als ze gerespecteerd worden, condities scheppen voor een relatief rustig bestaan. De vrijheid van godsdienst is daarbij van centrale betekenis. Een rustig bestaan impliceert niet dat de positie van religies onaantastbaar is. Dat zou trouwens moeilijk te verenigen zijn met de beperkingsclausule in artikel 9, tweede lid, EVRM. Geloofsgemeenschappen kunnen uit het EVRM geen recht afleiden om niet onder kritiek gesteld te worden.

Artikel 10 EVRM biedt bescherming aan het bekritiseren van organisaties die waarschuwen voor als ‘sekten’ beschouwde religies.[1] Ruimte voor een kritisch debat over religies, in eerste instantie beschermd onder artikel 10 EVRM, is bovendien onmisbaar voor de godsdienstvrijheid zelf, omdat het (aanhangers van) religieuze groepen toelaat het verschil met andere groepen onder de aandacht te brengen, zo nodig in scherpe bewoordingen. Dat is met name van betekenis voor godsdienstige groepen die een sterk verkondigend karakter hebben. Jehovagetuigen zijn daarvan het typevoorbeeld; de beschermwaardigheid van hun geloofsverkondiging werd dertig jaar geleden al bevestigd in het arrest Kokkinakis t. Griekenland.[2]

Er is niet alleen een recht op kritische bejegening van andermans religie. Ook het recht om uitgangspunten van de eigen religie te bekritiseren en er desgewenst afscheid van te nemen of – met anderen – tot een afscheiding te komen, is beschermwaardig; in artikel 9 EVRM is dit recht, ‘de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen’, uitdrukkelijk vastgelegd.

2. Religiekritiek valt binnen het beschermingsbereik van artikel 10 EVRM als het gaat om opvattingen die door private personen wordt geuit. Interessant is de vraag naar de ruimte die overheden hebben om de bevolking waar nodig kritisch te informeren over en te waarschuwen voor geloofsgemeenschappen en geloofsmanifestaties. Het antwoord daarop is eerder door het EHRM gegeven in een zaak waarin een niet-traditionele religieuze groepering, de Osho- (of Bhagwan-)beweging,  klaagde over het feit dat zij negatief geportretteerd werd in een door een Duitse overheidsinstantie opgezette sekten-informatiecampagne, namelijk in het arrest Leela Förderkreis e.V. e.a. t. Duitsland.[3] Dat arrest vormt met het recentere arrest Centre of Societies for Krishna Consciousness in Russia en Frolov t. Rusland[4] het richtsnoer bij het beoordelen van Bulgaars overheidsoptreden in de hier geannoteerde zaak.

3. Dat een overheid zich met het informeren over (praktijken van) religieuze groepen inlaat is niet ongebruikelijk. Het EHRM wijst er steeds op dat staten het recht hebben na te gaan of een beweging of vereniging, ogenschijnlijk met het oog op religieuze doeleinden, activiteiten ontplooit die schadelijk zijn voor de bevolking of  voor de openbare veiligheid.[5] Vanaf het eind van de 20ste eeuw, vooral naar aanleiding van ernstige geweldsincidenten bij enkele nieuwe religieuze bewegingen, namen overheden in enkele Europese landen het potentieel schadelijke karakter van deze bewegingen onder de loep en riepen ze soms zelfs ‘sektenwaakhonden’ in het leven.[6] Het Hof signaleerde in 2005 in het arrest Paturel t. Frankrijk dat het debat over organisaties die als ‘sekten’ worden omschreven, van algemeen belang is.[7] Daarbij wees het op aanbevelingen van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa uit 1992[8] en 1999[9] waarin werd gevraagd ‘maatregelen te nemen om jongeren en het grote publiek te informeren en op te voeden’ en waarin de Parlementaire Assemblee de noodzaak benadrukte ‘om specifieke informatie over de geschiedenis en de filosofie van belangrijke denkrichtingen en religies op te nemen in academische leerplannen, met name voor tieners’.[10]

4. Uit de aanbevelingen van de Parlementaire Assemblee blijkt dat de overheid hier uiterst behoedzaam heeft te opereren, om eenzijdigheid – en daarmee het verwijt van partijdigheid en het tekortkomen aan de neutraliteitsplicht of zelfs aan de daarmee samenhangende scheiding van kerk en staat[11] – te voorkomen: ‘Het is van het grootste belang te beschikken over betrouwbare informatie over deze groepen die niet uitsluitend afkomstig is van de sekten zelf of van verenigingen die zijn opgericht om de slachtoffers van sekten te verdedigen, en deze op grote schaal onder het grote publiek te verspreiden, zodra de betrokkenen zich over de objectiviteit van deze informatie hebben kunnen uitspreken’.[12]

5. De betrouwbaarheid van overheidsinformatie over religies is ook in een ander kader van belang. Een overheid kan genoopt zijn zich een oordeel te vormen over de ‘kwaliteit’ van geloofsgemeenschappen, met name in de omstandigheid dat zij bijzondere faciliteiten verschaft aan geloofsgemeenschappen of hun aanhangers. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij claims op fiscale voordelen[13] of bij erkennings- en registratieprocedures. In de recente zaak Christian Religious Organization of Jehovah’s Witnesses in the NKR t. Armenië baseerde de overheid zich bij het afwijzen van een registratieverzoek van Jehovagetuigen op een deskundigenbeoordeling die inhoudelijk heel vergelijkbaar is met het type informatie dat in antisekten-campagnes wordt verspreid.[14] Dit type zaken is van een andere orde dan die met betrekking tot informatiecampagnes, omdat de informatie betreffende een groep in de gegeven omstandigheden ondergeschikt is aan een andere kwestie, namelijk het al dan niet verkrijgen van een registratie, en de overheid de informatie niet inzet voor publieksinformatie. De overeenstemming zit hem in het feit dat er een inhoudelijk oordeel nodig kan zijn, voorafgaand aan een overheidshandelen. Positief: het van overheidswege desgevraagd verschaffen van een voorrecht aan een gemeenschap; negatief: het van overheidswege ongevraagd afgeven van een negatief signaal over de gemeenschap. In beide gevallen geldt dat de overheid bij een inhoudelijke beoordeling uiterst voorzichtig moet zijn, wil ze niet in conflict komen met haar neutraliteits- en onpartijdigheidsplicht waar het de legitimiteit van de religie-uitoefening betreft.[15]

6. Een overheid die zich op dit terrein begeeft moet zich er rekenschap van geven dat daarbij de godsdienstvrijheid van de in haar informatievoorziening beoordeelde religieuze groepen in het geding kan zijn. Hoewel het EHRM slechts beperkt gelegenheid kreeg zich over dit type van overheidsbeleid te buigen, zijn de belangrijkste maatstaven voldoende helder. Op deze jurisprudentie doet het Hof beroep in de zaak Tonchev e.a. t. Bulgarije. Het feitencomplex vertoont parallellen met dat in de zaak Centre of Societies for Krishna Consciousness in Russia en Frolov t. Rusland[16]. Ook het eindoordeel vertoont overeenkomsten: in beide gevallen wordt een schending van artikel 9 EVRM vastgesteld en in beide gevallen wordt in een standaardformulering, overgenomen uit het arrest Leela Förderkreis e.V. e.a. t. Duitsland,[17] afgezien van een toetsing aan artikel 14 EVRM. Op dit kenmerk van deze jurisprudentie, een constante, komen we nog terug.

7. Eerst de feiten. Het gemeentebestuur van Burgas, een havenstad aan de Zwarte Zee, zond in 2008 een brief over sekten aan de directeuren van de scholen in de gemeente. De inhoud ervan moest onder de aandacht van alle leerlingen worden gebracht. De circulaire ging vergezeld van een informatieve nota. In deze documenten werden bepaalde religieuze bewegingen, waaronder de evangelische beweging waartoe verzoekers – twee lokale geloofsgemeenschappen en twee predikanten – behoren, aangeduid als ‘gevaarlijke religieuze sekten’ die ‘in strijd zijn met de Bulgaarse wetgeving, de burgerrechten en de openbare orde’ en waarvan de bijeenkomsten de deelnemers het risico van ‘psychische stoornissen’ opleveren. Het gemeentelijke persbureau gaf aansluitend een persbericht uit onder het kopje ‘Burgemeester roept op tot waakzaamheid bij hernieuwde activiteit van religieuze zendelingen rond het Paasfeest’. Diverse media maakten melding van het initiatief. Een groot aantal scholen deelde het gemeentebestuur mee dat de informatie tijdens de lessen of tijdens speciaal georganiseerde debatten aan hun leerlingen was doorgegeven. De campagne betrof Jehovagetuigen, Mormonen en evangelische kerken van pinksterstrekking. De verzoekers, kerken en predikanten uit de laatste categorie, daagden het gemeentebestuur en het ministerie van Binnenlandse Zaken voor de bestuursrechter en de Commissie voor Bescherming tegen Discriminatie. Deze vorderingen werden afgewezen. De Commissie concludeerde onder meer dat ‘het optreden van het stadhuis geen discriminatie op grond van godsdienst vormde’.[18] De verzoekers betoogden dat de circulaire van het gemeentebestuur van Burgas een ongerechtvaardigde en discriminerende inmenging in hun recht op vrijheid van godsdienst vormde. Daarbij bleek dat juist het effect op de geloofsverkondigende activiteiten de klagers zorgen baarde. Het Hof komt tot het oordeel dat artikel 9 EVRM geschonden is en buigt zich niet afzonderlijk over de discriminatieklacht. Enkele punten uit het oordeel verdienen de aandacht. 

8. Bij het toetsen van de klacht wijkt het Hof niet af van het al in 1993 in de zaak Kokkinakis[19] gekozen uitgangspunt dat artikel 9 EVRM geen bescherming biedt aan wat het nu omschrijft als ‘proselitisme van slecht allooi’,[20] waarmee bekeringsactiviteiten bedoeld zijn die bijvoorbeeld gepaard gaan met het aanbieden van materiële of sociale voordelen of met het uitoefenen van ongepaste druk met het oog op het winnen van aanhangers.[21] In de afgelopen dertig jaar is er nog geen klacht aan het Hof voorgelegd waar het tot de vaststelling kon komen dat van dergelijk proselitisme sprake was. Ook nu wordt men op dit punt niet veel wijzer, omdat het Hof in zijn beoordeling niet tot een inhoudelijke beoordeling komt van de door de Bulgaarse overheid ingebrachte gegevens over aan de betrokken religieuze groepen toegeschreven wervingsmethoden.

9. Een in het arrest Fédération chrétienne des témoins de Jéhovah de France ontwikkeld[22] (en in het besproken arrest verder niet ter discussie gesteld) uitgangspunt is dat door de overheid verspreide informatie over religies, met name als daarin diskwalificerende terminologie ten aanzien van een religieuze gemeenschap wordt gebruikt, een aantasting van de in artikel 9 EVRM gegarandeerde rechten kan vormen voor zover zij negatieve gevolgen kan hebben voor de uitoefening van de vrijheid van godsdienst door haar leden.[23] De door de gemeente Burgas onder meer over de lokale evangelische kerken verspreide informatie kan volgens het Hof, wegens de daarin gebruikte termen en aantijgingen, als pejoratief en vijandig jegens de klagers worden aangemerkt. Het Hof weegt bovendien de impact van de campagne mee:[24] het gaat om een initiatief van de gemeente waar de klagende gemeenschappen en hun geestelijk voorgangers opereren, de informatie is alle scholen op het gemeentelijk grondgebied toegezonden[25] en van deze scholen werd bovendien verwacht dat ze de stedelijke overheid rapporteerden over de wijze waarop de informatie aan leerlingen kenbaar was gemaakt en hoe de leerlingen op deze informatie reageerden. De sterke lokale gerichtheid van het initiatief van de gemeente Burgas, waarbij de betrokken lokale geloofsgemeenschappen onmiddellijk in het vizier kwamen en kinderen uit deze gemeenschappen in klasverband met de negatieve informatie over hun eigen geloofsgemeenschap werden geconfronteerd, ontbrak in de eerder in de zaak-Leela Forderkreis e.V. beoordeelde informatiecampagne. In die zaak ging het om uitingen op landelijk niveau met betrekking tot de Bhagwanbeweging, waarvan de bewoordingen bovendien werden gematigd nadat het Duitse grondwettelijk hof de Staat opdroeg neutraler te formuleren en zich gematigd op te stellen in zaken van godsdienst of overtuiging. Lasterlijke, discriminerende of misleidende uitlatingen werden verboden.[26] In de interne rechtsgang konden de klagers in de zaak Tonchev op dat vlak niets bereiken. In deze omstandigheden, zelfs als de campagne van de gemeente Burgas het recht van de verzoekende pastoors of hun geloofsgenoten om hun godsdienst te belijden door eredienst en praktische toepassing niet rechtstreeks beperkte, oordeelt het Hof dat de betrokken maatregelen negatieve gevolgen konden hebben voor de uitoefening van de godsdienstvrijheid door de aanhangers van de betrokken kerken.[27]

10. Het Hof houdt uitdrukkelijk vast aan het standpunt dat een staat bevoegd is  na te gaan of door een groepering ondernomen activiteiten schadelijk zijn voor het publiek of voor de openbare orde en dat overheden – in casu de gemeente Burgas – maatregelen kunnen nemen ‘om minderjarigen te beschermen tegen de mogelijke gevaren van opdringerig proselitisme, met name door hun ter zake relevante informatie te verstrekken’.[28] Ook oordeelt het dat dergelijk preventief ingrijpen in beginsel verenigbaar is met de positieve verplichtingen van de verdragsluitende partijen uit hoofde van artikel 1 EVRM om de rechten en vrijheden van de onder hun rechtsmacht vallende personen te waarborgen.[29] Het Hof toetst de noodzaak van een inmenging door na te gaan of in dit geval een juist evenwicht is gevonden tussen de betrokken tegenstrijdige belangen, namelijk enerzijds de eerbiediging van het recht op vrijheid van godsdienst van verzoekers en anderzijds de plicht van de nationale autoriteiten om het publiek informatie te verstrekken over aangelegenheden van algemeen belang.[30]

11. In deze afweging vestigt het Hof, dat aanvaardt dat de autoriteiten kritische beoordelingen maken die de religieuze gevoeligheden kunnen kwetsen, de aandacht op het belang van het neutrale en objectieve karakter van de informatieverstrekking, om zo te voorkomen dat de godsdienstvrijheid wordt aangetast door bv. het gebruik van denigrerende termen of ongefundeerde beschuldigingen.[31] De informatie moet worden gestaafd door bewijzen van specifieke handelingen die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde of voor de belangen van anderen. Daarbij mag de legitimiteit van de betrokken overtuigingen niet in twijfel worden getrokken. Ten slotte moet het overheidsoptreden evenredig blijven aan de omstandigheden van het geval.[32] Op deze punten overtuigt de Bulgaarse overheid het Hof niet. De analyse is uiterst scherp. Volgens het Hof blijkt uit de brief en de informatienota die aan de scholen zijn toegezonden niet ‘dat de opstellers ervan de plicht tot neutraliteit en onpartijdigheid van de overheid voor ogen hadden. Integendeel, deze documenten bevatten negatieve en ongenuanceerde oordelen, met name die waarin evangelische kerken worden afgeschilderd als ‘gevaarlijke sekten’ die ‘in strijd zijn met de Bulgaarse wetgeving, burgerrechten en openbare orde’ en ‘op religieuze gronden verdeeldheid en verzet veroorzaken binnen de Bulgaarse natie’. Voorts stelden zij ten onrechte bepaalde bewezen gevallen van misbruik van proselitisme aan de kaak als de gebruikelijke praktijk van deze kerken, die in feite door de Commissie voor de bescherming tegen discriminatie was vastgesteld. Ten slotte wijst het Hof erop dat de overheid vergelijkingen maakte met de overheersende orthodoxe godsdienst en verbanden legde – met name tussen het niet vereren van ‘nationale heiligen' en de verdeeldheid van de Bulgaarse natie – die zouden kunnen worden geïnterpreteerd als het in twijfel trekken van de legitimiteit van het geloof en de praktijken van de betrokken kerken.[33] De denigrerende terminologie acht het Hof  niet noodzakelijk als het erom gaat leerlingen te waarschuwen voor mogelijk misbruik door bepaalde religieuze groeperingen.[34] Alles afwegend concludeert het Hof, ook gelet op onder meer de pejoratieve en vijandige bewoordingen die de gemeente Burgas gebruikte ten aanzien van de religieuze beweging waartoe de klagers behoren, dat de Bulgaarse autoriteiten de beoordelingsmarge waarover zij beschikken hebben overschreden en een onevenredige inbreuk hebben gemaakt op verzoekers recht op vrijheid van godsdienst.[35]

12. Deze uitkomst en de overwegingen die eraan ten grondslag liggen blijven in de lijn van de eerder door het Hof uitgezette lijn bij het beoordelen van overheidscampagnes met betrekking tot gevaarlijk geachte religieuze bewegingen. Meer van hetzelfde dus. Overheden houden ruimte over geloofsgemeenschappen te informeren en daarbij de term ‘sekte’ te gebruiken.[36] Toch verdient het arrest-Tonchev aandacht, omwille van de specifieke context van de zaak. In de eerste plaats is het arrest er een waarin, anders dan in de zaken Leela Förderkreis en Centre of Societies for Krishna Consciousness in Russia en Frolov niet een (in het betreffende land) nieuw ingekomen, mogelijk wat exotische, groep voorwerp is van de overheidsinformatiecampagne. In Tonchev gaat het om een klacht van (relatief sterk missionerende) evangelische kerkgemeenschappen die naar Bulgaars religierecht geregistreerd zijn. Burgas heeft, wellicht omdat het een havenstad is, een relatief langere ervaring met religieuze pluriformiteit, ook met het protestantisme. In zekere zin is de stad de Bulgaarse bakermat van de in deze kwestie betrokken pinksterstroming binnen het Bulgaarse protestantisme. Deze deelstroming heeft zich er reeds meer dan een eeuw geleden gevestigd.[37] Het protestantisme werd al in het begin van de 19de eeuw geïntroduceerd, toen het territorium nog onder Ottomaans gezag ressorteerde,[38] een regime dat ruimte liet aan het vestigen van de ‘vreemde’ protestantse variant van het christendom.[39] Het protestantisme, in het bijzonder het evangelische protestantisme, heeft in Bulgarije lang af te rekenen met argwaan, ook van de zijde van de overheid.[40] Bulgarije sleept overigens een geschiedenis mee van verregaande controle op het religieuze leven. Interessant is daarom wat Bulgaarse rechter Kalaydjeva al eerder noteerde in een partly dissenting opinion bij het arrest-Leela Förderkreis: ‘The very notion of a State duty to “launch a large-scale campaign designed to …stimulate a critical discussion” and “give official warnings“ of “the potential dangers” of certain religious groups sounds familiar to anyone who experienced such “protection” for decades’.  

13. Het maakt in deze aangelegenheid vervolgens ook nog uit welk kerk-en-staat-stelsel een land kent. Men kan als hypothese aannemen dat landen met een dominante kerk, met name als deze kerk in hoge mate (mede-)bepalend wordt geacht voor de nationale identiteit, het risico lopen een positieve houding jegens deze religie aan te vullen met een verdedigende houding tegen wat deze religie (en daarmee de natie) bedreigen kan. Andere religieuze groepen, met name minderheidsreligies die de positie van de nationale kerk (en daarmee de staat) kunnen aantasten komen dan al snel in de belangstelling. Dat kan ertoe leiden dat de reputatie van die categorie moedwillig wordt aangetast. Eventueel wordt de godsdienstvrijheid van een rivaliserende geloofsgemeenschap direct aangetast, soms zozeer dat het bestaan van deze gemeenschappen in het geding is.[41]  Deze situaties vormen een potentiële voedingsbodem voor overheidshandelen, al dan niet op aanstichten van de dominante denominatie, dat strijdt met eisen van neutraliteit en onpartijdigheid. In die gevallen komt ook de vraag naar het respecteren van het discriminatieverbod (artikel 14 EVRM) in beeld.

14. Zonder al te zeer te generaliseren kan worden vastgesteld dat hier vooral landen met een orthodoxe meerderheid in beeld komen.[42] Een groot deel van de omvangrijke (en diverse) jurisprudentie van het EHRM waarin de bejegening van onder meer christelijke minderheden aan de orde is, betreft staten waarin het oosters-orthodox christendom dominant of zelfs staatsreligie is. Bulgarije past in dit patroon. Dat de Bulgaars Orthodoxe Kerk een bijzondere status heeft blijkt al uit artikel 13 van de Bulgaarse Grondwet, waarin de godsdienstvrijheid, het beginsel van scheiding van kerk en staat is verankerd, maar waarin een derde lid luidt: “Het Oosters-orthodoxe christendom wordt beschouwd als de traditionele godsdienst in de Republiek Bulgarije”. In de praktijk komt het erop neer dat de Bulgaars Orthodoxe Kerk de bevoorrechte kerk is.[43]

Uit het arrest blijkt dat in de in de zaak Tonchev beoordeelde teksten (zie de hierboven bij nr. 11 geciteerde paragraaf 62 uit het arrest) de Oosters-Orthodoxe religie in de antisekteninformatie van de gemeente Burgas als het ware als inhoudelijke maatstaf is gehanteerd bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de religie-uitoefening van de klagers. Het niet participeren in feestdagen met Orthodoxe achtergrond is bijvoorbeeld als bezwaar ingebracht tegen de niet-Orthodoxe geloofsgemeenschappen. Die uitdrukkelijke koppeling met de dominante religie was niet aanwezig in de vergelijkbare zaak Centre of Societies for Krishna Consciousness in Russia en Frolov. De Bulgaarse Commissie voor Bescherming tegen Discriminatie oordeelde dat er geen sprake was van discriminatie. Hierbij moet ook nog bedacht worden dat groei van deze niet-orthodoxe groepen – hoe bescheiden ook – ten koste gaat van de dominante nationale Orthodoxe kerk. Dit alles nodigt uit de kwestie, anders dan het Hof meende te moeten doen, toch te onderzoeken onder artikel 14 EVRM. Het Hof liet deze mogelijkheid – trouw aan de eigen traditie – liggen.[44] Henrard betreurde deze opvallende terughoudendheid al in 2009: ‘Unfortunately, the Court does seem to abdicate an assessment in terms of Article 14 even where a differential treatment is a key element of the case, as is often the case when religious minorities are implicated. In this way another important avenue for an enhanced protection of religious minorities can be seen to have been disregarded’.[45]

A.J. Overbeeke


[1] Paturel t. Frankijk, EHRM 22 december 2005, nr. 54968/00, ECLI:CE:ECHR:2005:1222JUD005496800.

[2] Kokkinakis t Griekenland, 25 mei EHRM 1993, nr. 14307/88, ECLI:CE:ECHR:1993:0525JUD001430788

[3] Leela Förderkreis E.V. e.a. t. Duitsland, EHRM 6 november 2008, nr. 58911/00, ECLI:CE:ECHR:2008:1106JUD005891100, «EHRC» 2009/3 m.nt. H. Griffioen, NJCM-Bulletin 34:3, 2009, p. 268 m.nt. H.-M. ten Napel, ‘Een bevoegdheid van de staat tot preventief optreden terzake van nieuwe religieuze bewegingen’, annotatie bij Leela Förderkreis E.V. e.a. t. Duitsland, EHRM 6 november 2008, nr. 58911/00, NJCM-Bulletin 34:3, 2009, p. 279.

[4] Centre of Societies for Krishna Consciousness in Russia en Frolov t. Rusland, EHRM 23 november 2021, nr. 37477/11, ECLI:CE:ECHR:2021:1123JUD003747711, EHRC Updates 2021/317, m.nt. A.J. Overbeeke.

[5] Leela Förderkreis e.V. e.a. t. Duitsland, par. 93; Centre of Societies for Krishna Consciousness in Russia en Frolov t. Rusland, par 39; Tonchev e.a. t. Bulgarije, EHRM 13 december 2022, nr. 56862/15, ECLI:CE:ECHR:2022:1213JUD005686215, par. 59.

[6] De Nederlandse overheid zag daar overigens geen heil in. Zie bijv. antwoord Minister van Justitie Grapperhaus in 2019: Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 1762. Zie voor een pleidooi voor dergelijk instituut: F.T. Oldenhuis, ‘Op de grens tussen kerk en sekte; een onderzoek naar het gedogen van sektarische geloofsgemeenschappen binnen de rechjtsstaat’ in C. H. C. Overes, en W. J. M. van Veen (Eds.), Met recht betrokken. Opstellen aangeboden aan prof.mr. T.J. van der Ploeg, Deventer: Kluwer, 2012, pp. 214-215. Zie kritisch over een ‘militante’ aanpak: H.-M. ten Napel,

[7] Paturel t. Frankijk, EHRM 22 december 2005, nr. 54968/00, ECLI:CE:ECHR:2005:1222JUD005496800

[8] Parliamentary Assembly, Recommendation 1178 (1992) on Sects and new religious movements.

[9] Parliamentary Assembly, Recommendation 1412 (1999) on Illegal activities of sects.

[10] Parliamentary Assembly, Recommendation 1412 (1999) on Illegal activities of sects, nr. 8.

[11] W. Hins, Smaad door de staat. Botsende grondrechten bij uitingen van de overheid, oratie 6 februari 2009, Leiden; Delex, p. 17.

[12] Parliamentary Assembly, Recommendation 1412 (1999) on Illegal activities of sects, nr. 7.

[13] Assemblée chrétienne des Témoins de Jéhovah d’Anderlecht e.a. t. België, EHRM 5 april 2022, nr. 20165/20, ECLI:CE:ECHR:2022:0405JUD002016520, EHRC Updates 2022/114, m.nt. A.J. Overbeeke.

[14] Christian Religious Organization of Jehovah’s Witnesses in the NKR t. Armenië, EHRM 22 maart 2022, nr. 41817/10, ECLI:CE:ECHR:2022:0322JUD004181710

[15] Christian Religious Organization of Jehovah’s Witnesses in the NKR t. Armenië, par. 76.

[16] Centre of Societies for Krishna Consciousness in Russia en Frolov t. Rusland, par. 5-13

[17] Leela Förderkreis E.V. e.a. t. Duitsland, par. 105. Ook terug te vinden in het oordeel met betrokking van de fiscale bejegening van als sekte gekwalificeerde organisaties: Association Cultuelle du Temple Pyramide t. Frankrijk, EHRM 31 januari 2013, nr. 50471/07, ECLI:CE:ECHR:2013:0131JUD005047107, par. 45, Association des Chevaliers du Lotus d’Or t. Frankrijk, EHRM 31 januari 2013, nr. 50615/07, ECLI:CE:ECHR:2013:0131JUD005061507, par. 44.

[18] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 16.

[19] Kokkinakis t. Griekenland, par. 48, ook, over evangelisch proselitisme door officieren: Larissis e.a. t. Griekenland, EHRM, 24 februari 1998, nrs. 23372/94, 26377/94 en 26378/94, ECLI:CE:ECHR:1998:0224JUD002337294, par. 45.

[20] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 46.

[21] De term ‘misplaced proselytims’ is al gemunt in 1976, maar ging daar nog (in de context van art. 2 Eerste Protocol EVRM) over door leerkrachten van overheidsscholen ondernomen lesactiviteiten; zie Kjeldsen, Busk Madsen en Pedersen t. Denemarken, EHRM 7 december 1976, nrs. 5095/71, 5920/72 en 5926/72, ECLI:CE:ECHR:1976:1207JUD000509571, NJ 1978/235 m.nt. E.A. Alkema, par. 54.

[22] Fédération Chrétienne des Témoins de Jéhovah de France t. Frankrijk, EHRM 6 november 2001 (ontv.besl.), ECLI:CE:ECHR:2001:1106DEC005343099.

[23] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 52.

[24] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 53.

[25] Deze schoolgerichte aanpak zien we ook terug in de feitenbeschrijving in Centre of Societies for Krishna Consciousness in Russia en Frolov t. Rusland, par 8.

[26] Leela Förderkreis e.V. e.a. t. Duitsland, par. 23.

[27] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 53.

[28] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 56.

[29] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 59.

[30] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 57.

[31] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 60.

[32] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 61.

[33] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 62.

[34] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 63.

[35] Tonchev e.a. t. Bulgarije, par. 65.

[36] Anders: M. Introvigne, ‘European Court of Human Rights: Governments Should Not Call Minority Religions “Cults”’, blog (30 december 2022) https://bitterwinter.org/european-court-of-human-rights-governments-should-not-call-minority-religions-cults/

[37] D. Augustine, ‘The Development of Pentecostalism in Central European Countries; Poland, Bulgaria, Hungary, Czech Republic & Slovakia (3. Bulgarian Pentecostalism)’, in: W.K. Kay en A.E. Dyer (red.), European Pentecostalism, Leiden: Brill, 2011, p. 239.

[38] M. Koinova, ‘Ethnic and Religious Minorities in Bulgaria’, 2 SEER: Journal for Labour and Social Affairs in Eastern Europe 1999 (2), p. 155.

[39] P. Parushev en T. Pilli, ‘Protestantism in Eastern Europe to the Present Day’ in A.E. McGrath en D.C. Marks (red.), The Blackwell Companion to Protestantism, New Jersey: Blackwell 2004, p. 155.

[40] M. Koinova, ‘Ethnic and Religious Minorities in Bulgaria’, 2 SEER: Journal for Labour and Social Affairs in Eastern Europe 1999 (2), p. 156.

[41] Metropolitan Church of Bessarabia e.a. t. Moldavië, EHRM 13 december 2001, nr. 45701/99, ECLI:CE:ECHR:2001:1213JUD004570199, «EHRC» 2002/9 m.nt. J.H. Gerards.

[42] Zie in dit verband A. Pollis, ‘Eastern Orthodoxy and Human Rights’, Human Rights Quarterly 1993, 339-356.

[43] Zie over het ‘established’-achtige karakter van de Bulgaars Orthodoxe Kerk: P. Petkoff, ‘Church-state relations under the Bulgarian denominations act 2002: Religious pluralism and established church and the impact of other models of law on religion’, 33 Religion, State & Society 2005 (4), pp. 315-337.

[44] Een recente uitzondering hierop is de aanpak in de beoordeling van de zaak Assemblée chrétienne des Témoins de Jéhovah d’Anderlecht, waar het Hof oordeelde over het ontnemen van een belastingvoordeel aan religies waarvan het ‘authentieke’ karakter niet kan worden vastgesteld (‘fictieve religies’) en besloot tot schending van art. 14 j° art. 9 EVRM en art. 1 Eerste Protocol. Ter relativering: de partijen in deze zaak waren het erover eens dat het overheidsoptreden een verschil in behandeling betrof. Zie Assemblée chrétienne des Témoins de Jéhovah d’Anderlecht e.a. t. België, par. 42.  

[45] K. Henrard, ‘Minority specific rights: a protection of religious minorities going beyond the freedom of religion?’, European Yearbook on Minority Issues 2009, pp. 17-18.