Naar boven ↑

Annotatie

prof. mr. A.C. Hendriks
29 januari 2023

Rechtspraak

Yakovlyev t. Oekraïne
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 8 december 2022
ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD004201018

Yakovlyev t. Oekraïne (EHRM, nr. 42010/18) – Dwangvoeding na een week hongerstaking is schending van art. 3 EVRM

1. Over Oekraïne horen we sinds de oorlog tegen Rusland bovenal begripvolle reacties. We zouden soms haast vergeten dat er in Oekraïne naast het oorlogsgeweld ook andere mensenrechtelijke problemen bestaan, niet in de laatste plaats de armzalige detentieomstandigheden. Voor klager in de zaak Yakovlyev t. Oekraïne waren die omstandigheden, waaronder temperaturen van minder dan 11°C,  aanleiding om in 2018 samen met negen andere gedetineerden in hongerstaking te gaan. De nationale autoriteiten hadden de hongerstaking op basis van een rechterlijke uitspraak binnen enkele dagen na aanvang doorbroken, door klager vloeibaar voedsel via een maagsonde toe te dienen. Klager had korte tijd daarop zijn hongerstaking beëindigd, maar bij het EHRM wel een klacht ingediend stellend dat Oekraïne art. 3 EVRM had geschonden.

2. Het is bepaald niet voor het eerst dat het EHRM moet oordelen over de toelaatbaarheid van dwangvoeding bij gedetineerden die in hongerstaking zijn gegaan. Het Hof heeft meermaals geoordeeld dat een hongerstaking een te respecteren vorm van protest is. De nationale autoriteiten hebben op grond van art. 2 EVRM tegelijkertijd de plicht ervoor te waken dat een hongerstaking geen bedreiging vormt voor de gezondheid en het leven van de betrokkene.[1] Bij een dergelijke dreiging bestaat er geen verplichting voor de autoriteiten om een hongerstaker te ontslaan uit de gevangenis,[2] maar in geval van een medische noodzaak is er voor de autoriteiten wel een rechtvaardiging om  dwangvoeding toe te dienen. Dat laatste kan echter alleen mits dat geschiedt op een zorgvuldige en respectvolle wijze. Als aan deze voorwaarden niet is voldaan is het toedienen van dwangvoeding in strijd met de eisen van art. 3 EVRM.[3] In de zaak Yakovlyev t. Oekraïne komt het EHRM tot de conclusie dat het doorbreken van de hongerstaking bij klager strijdig was met de eisen van art. 3 EVRM. Het EHRM bouwt daarbij voort op de bestaande rechtspraak, maar voegt daar enkele overwegingen aan toe – terwijl andere mijns inziens relevante punten onbesproken blijven

3. In de zaak Yakovlyev t. Oekraïne kijkt het EHRM in overeenstemming met de bestaande rechtspraak naar de therapeutische noodzaak om de hongerstaking te doorbreken. Het Hof gaat voorbij aan de omstandigheid dat twee (gevangenis)artsen, die klager binnen een week na de start van zijn hongerstaking hadden beoordeeld, hadden verklaard dat zijn gezondheid en zijn leven ernstig in gevaar waren en de nationale rechter dit een reden vond om dwangvoeding toe te dienen. Het EHRM stelt vast dat geen pogingen waren ondernomen om met klager te spreken over de consequenties van zijn hongerstaking, dat hij fysiek is staat was de rechtszitting bij te wonen en dat er op het moment van toediening van dwangvoeding nog geen noodzaak bestond om hem op te nemen in een ziekenhuis. Daarentegen gingen de autoriteiten al na een week van hongerstaking over tot het toedienen van dwangvoeding. Volgens het EHRM was er aldus geen aantoonbare noodzaak om verplichte dwangvoeding toe te dienen.[4] Daar komt bij dat de gevangenisartsen en nationale rechter geen nadere eisen aan de dwangvoeding hadden gesteld, zoals onder meer volgens de nationale wet- en regelgeving had moeten gebeuren. Daarmee was volgens het EHRM sprake van een schending van art. 3 EHRM, ook al had klager korte tijd na de start van de dwangvoeding zijn hongerstaking beëindigd.

4. De conclusie van het EHRM, dat sprake was van een schending van art. 3 EVRM, komt mij voor als juist. Dat geldt evenwel ook om twee andere niet nader besproken redenen. De dwangvoeding – het toedienen van vloeibaar voedsel via een maagsonde – was verstrekt door een gevangenismedewerker, niet zijnde een arts. Dit terwijl de klager gehandboeid was en klaagde over de bijwerkingen van de behandeling. Het toedienen van vloeibaar voedsel is een diep op de lichamelijke integriteit inbreuk makende maatregel. Bij deze ingreep was er weliswaar een arts die toezicht hield, maar uit niets blijkt dat de betrokken medewerker medisch gekwalificeerd was om deze ingreep uit te voeren. En was er – in het kader van het spreken en wellicht overtuigen van klager – gevraagd om informed consent voor het zo lang mogelijk afhouden van gedwongen voedseltoediening en het verkrijgen van instemming over de vorm en wijze van toediening van voeding? Daarover zegt de uitspraak niets. Evenmin was gebleken van een noodzaak om klager te handboeien bij het toedienen van dwangvoeding. Dit lijkt bovernal te zijn gebeurd door een gevoelde noodzaak om klager te vernederen en hem te dwingen zijn hongerstaking op te geven. Alles bij elkaar waren er dus verschillende redenen om het doorbreken van de hongerstaking strijdig te achten met art. 3 EVRM. Niet duidelijk is waarom het EHRM die andere gronden niet heeft geëxpliciteerd.

5. Het EHRM merkt tot slot niets op over de omstandigheid dat de gevangenisaitoriteiten en gevangenisartsen allerlei medische gegevens hadden overgelegd aan de nationale rechter om de dwangvoeding te kunnen rechtvaardigen. Was dit in overeenstemming met art. 8 EVRM? Art. 8 EVRM stelt toch strenge eisen aan de verwerking van medische persoonsgegevens en het medisch beroepsgeheim?[5] In deze situatie is het overleggen van medische informatie, mits noodzakelijk, mijns inziens gerechtvaardigd, zo niet noodzakelijk. Voor het maken van een inbreuk op de integriteit van een gedetineerde, waaronder door middel van dwangvoeding, moeten de nationale autoriteiten kunnen aantonen dat dit noodzakelijk en proportioneel is.[6] Volgens mij kan dat niet anders dan via het overleggen van medische gegevens. Bovendien was klager aanwezig tijdens de rechtszitting, zodat hij bepaalde zaken ter zitting zonodig had kunnen bestrijden. Van een schending van art. 8 EVRM – waarover klager overigens niet had geklaagd – was daarom geen sprake, maar het was goed geweest als het EHRM dat expliciet had geoordeeld.

6. Het EHRM blijft aldus kritisch over het mogen doorbreken van een hongerstaking door middel van het toedienen van dwangvoeding. Alleen in geval van een aantoonbare noodzaak is dat toegestaan, als laatste redmiddel om de gezondheid en het leven van de hongerstaker te kunnen redden. Dwangvoeding moet dan zorgvuldig en respectvol worden toegediend. In de zaak Yakovlyev t. Oekraïne was aantoonbaar niet aan deze voorwaarden voldaan en concludeert het EHRM terecht dat art. 3 EVRM was geschonden.

A.C. Hendriks
Hoogleraar gezondheidsrecht, Universiteit Leiden


[1] Zie Nevmerzhitsky t. Oekraïne, EHRM 5 april 2005, nr. 54825/00, ECLI:CE:ECHR:2005:0405JUD005482500, «EHRC» 2005/50 m.nt. Van der Velde en Ciorap t. Moldavië, EHRM 19 juni 2007, nr. 12066/02, ECLI:CE:ECHR:2007:0619JUD001206602, GJ 2007/129 m.nt. Hendriks.

[2] Mouisel t. Frankrijk, EHRM 14 november 2002, nr. 67263/01, ECLI:CE:ECHR:2002:1114JUD006726301, «EHRC» 2003/2 m.nt. De Jonge en Ünsal en Timik t. Turkije, EHRM 8 juni 2021 (ontv.besl.), nr. 36331/20, ECLI:CE:ECHR:2021:0608DEC003633120.

[3] Nevmerzhitsky t. Oekraïne, EHRM 5 april 2005, nr. 54825/00, ECLI:CE:ECHR:2005:0405JUD005482500, «EHRC» 2005/50 m.nt. Van der Velde en Ciorap t. Moldavië, EHRM 19 juni 2007, nr. 12066/02, ECLI:CE:ECHR:2007:0619JUD001206602, GJ 2007/129 m.nt. Hendriks.

[4] Yakovlyev t. Oekraïne, par. 47.

[5] Z. t. Finland, EHRM 25 februari 1997, nr. 22009/93, ECLI:CE:ECHR:1997:0225JUD002200993, NJ 1999/516, m.nt. Knigge, NJCM-Bulletin 1997, p. 712 m.nt. Hendriks.

[6] In gelijke zin Shtukaturov t. Rusland, EHRM 27 maart 2008, nr. 44009/05, ECLI:CE:ECHR:2008:0327JUD004400905, «EHRC» 2008/74 m.nt. Forder.