Naar boven ↑

Annotatie

E. Verniers
10 februari 2021

Rechtspraak

Centraal Israëlitisch Consistorie van België e.a.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 17 december 2020
ECLI:EU:C:2020:1031

Centraal Israëlitisch Consistorie van België e.a. (HvJ EU, zaak C-336/19) – Hof van Justitie velt mijlpaalarrest voor dierenwelzijn

1. Dierenwelzijn vs godsdienstvrijheid

Eind december 2020 sprak het HvJ EU zich uit over de spraakmakende kwestie van het onverdoofd slachten. In het bijzonder gaf het HvJ antwoord op de precaire verhouding tussen dierenwelzijn en godsdiensvrijheid. Beide waarden zitten vervat in het Unierecht en het was aan het HvJ om de belangenafweging in deze specifieke zaak uit te voeren. Alhoewel deze uitspraak in de eerste plaats iets vertelt over de perceptie van dierenwelzijn in de EU, komen ook verschillende andere uiterst interessante aspecten aan bod die juridische gevolgen sorteren die het dierenwelzijn overstijgen.

2. Uniedoelstelling van algemeen belang

Na het arrest over de tijdelijke slachtvloeren[1] en het biolabel-arrest[2] is dit de derde keer waarbij het HvJ zich moet uitspreken over de relatie dierenwelzijn en godsdienstvrijheid. Ook in dit arrest bevestigt het HvJ herhaaldelijk dat de bescherming van het dierenwelzijn een door de Unie erkende doelstelling van algemeen belang is.[3] Dierenwelzijn in de EU werd vooreerst juridisch bindend in primair unierecht verankerd via het Verdrag van Amsterdam in Protocol (nr. 33) betreffende de bescherming en het welzijn van dieren.[4] Het Verdrag van Lissabon incorporeerde vervolgens dit Protocol in het huidige art. 13 VWEU.[5] Art. 13 VWEU is een integratiebepaling die voorschrijft dat dierenwelzijn in acht moet worden genomen bij het uitstippelen van het beleid. Niettemin wordt wel voorbehoud gemaakt voor “wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten met betrekking tot met name godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed”.[6]

3. Onverdoofd ≠ ritueel slachten

Nochtans is in deze uitspraak over het Vlaams verbod op onverdoofd slachten weinig van dit voorbehoud inzake godsdienstige riten te merken en wordt volop ingezet op dierenwelzijn. Dit is ook deels te verklaren doordat het in se niet om een verbod op het ‘ritueel slachten’ gaat, maar om een verbod op het ‘onverdoofd slachten’. Een belangrijk nuanceverschil aangezien dit impliceert dat het ritueel slachten nog steeds is toegelaten, zij het onder bepaalde voorwaarden (het bedwelmingsprocédé moet omkeerbaar zijn en mag niet de dood van het dier tot gevolg hebben).[7] In het arrest inzake de tijdslachtvloeren oordeelde het HvJ reeds dat de bescherming van het dierenwelzijn rechtvaardigt dat technische voorwaarden of eisen die erop gericht zijn het lijden van dieren bij het doden zo veel mogelijk te beperken, kunnen worden verbonden aan slachtingen voor religieuze doeleinden teneinde deze slachtingen te organiseren en hiervoor een kader te scheppen.[8] Dergelijk technisch kader houdt echter op zichzelf geen beperking in van het recht op vrijheid van godsdienst van praktiserende moslims, aldus het HvJ.[9] Met dit arrest vult het HvJ zijn vorige rechtspraak verder aan door ook andere randvoorwaarden aangaande de rituele slacht te aanvaarden, namelijk voor zover dit beperkt blijft tot één aspect van de specifieke rituele daad van het slachten en de rituele slacht als zodanig niet verboden is.[10] Tegenover deze soepele interpretatie van het HvJ over de procedure van de rituele slacht, stelt het HvJ expliciet dat een importverbod om zich vlees te verschaffen dat afkomstig is van dieren die zonder voorafgaande bedwelming werden geslacht, wel zonder meer strijdig zou zijn met het Unierecht.[11]

4. Riante margin of appreciation

Opmerkelijk is eveneens het feit dat het HvJ zijn beslissing steunt op een extensieve toepassing van de margin of appreciation-doctrine en het evenredigheidsbeginsel. Het HvJ argumenteert daarbij, hierbij verwijzend naar rechtspraak van het EHRM, dat een ruime beoordelingsmarge aan nationale beleidsmakers moet worden toegekend over beleidskwesties waarbij een spanningsveld heerst met het beginsel van godsdienstvrijheid zoals omschreven in art. 9 EVRM.[12] Het gebrek aan consensus tussen de lidstaten over de te hanteren aanpak ten aanzien van ritueel slachten, alsmede de inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel verantwoordt volgens het HvJ de ruime beoordelingsvrijheid van de lidstaten.[13] Centraal in de analyse van het HvJ staat daarenboven een evenwichtsoefening tussen het in art. 10 van het Hv gewaarborgde recht inzake godsdienstvrijheid en de bevordering van het dierenwelzijn, beoogd in art. 13 VWEU, waarbij het evenredigheidsbeginsel wordt toegepast. Belangrijke elementen die in de besluitvorming worden meegenomen is het gegeven dat het Vlaams verbod op onverdoofd slachten op wetenschappelijke gegevens berust, alsook dat een alternatief procedé inzake het verdoofd ritueel slachten door middel van omkeerbare bedwelming wordt aangereikt.[14] Het HvJ benadrukt hierbij dat overweging 57 van verordening nr. 1099/2009 over de bescherming van dieren bij het doden bovendien uitdrukkelijk toelaat dat naar gelang de nationale perceptie tegenover dierenwelzijn, uitgebreidere voorschriften voor dierenwelzijn dan die welke op het niveau van de Unie zijn overeengekomen toelaat, op voorwaarde dat de werking van de interne markt niet in het gedrang komt.[15] Het HvJ zegt verder dat de Uniewetgever hiermee de specifieke sociale context van elke lidstaat heeft willen behouden en dat de toegekende ruime beoordelingsmarge noodzakelijk is voor een billijk evenwicht en verzoening tussen enerzijds de bescherming van het welzijn van dieren bij het doden en anderzijds de eerbiediging van de vrijheid voor eenieder om zijn godsdienst te belijden.[16] Deze bevinding staat lijnrecht tegenover het advies van advocaat-generaal Hogan waarin hij de mening was toegedaan dat de bescherming van het dierenwelzijn moet wijken voor het nog fundamentelere doel van de godsdienstvrijheid.[17]

Om nu te poneren dat in beleidskwesties waar een gebrek aan consensus voorligt lidstaten steeds vrij spel hebben, of nog dat dierenwelzijn steeds primeert, zou veel te kort door de bocht zijn. Correcter is om af te leiden dat in concrete omstandigheden het recht op godsdienstvrijheid kan beperkt worden (door dierenwelzijn). Daarenboven stipuleert het HvJ dat het Handvest, net zoals het EVRM, een levend instrument is dat moet worden geïnterpreteerd in het licht van de huidige levensomstandigheden en de opvattingen die vandaag de dag in democratische staten heersen.[18] Door dergelijke teleologische interpretatie zo in de verf te zetten, lijkt het het HvJ meer en meer de weg in te slaan van verdere secularisering, ook buiten de dierenwelzijnsmaterie om.

5. HvJ en EHRM als communicerende vaten

Een finale bemerking betreft de symbiose tussen het HvJ en het EHRM. Zoals ook kan worden opgemerkt uit het bovenstaande, wordt de rechtspraak van het EHRM en het EVRM an sich, in tal van passages in het arrest door het HvJ aangehaald.[19] Merk trouwens op dat ook advocaat-generaal Hogan het EVRM in zijn advies betrekt. Echter in tegenstelling tot de advocaat-generaal, die meende vast te stellen dat de Uniewetgever een specifiekere bescherming aan godsdienstvrijheid heeft willen bieden dan die welke door art. 9 EVRM was vereist, bleef het HvJ wel in lijn met de rechtspraak van het EHRM en werd het argument van de advocaat-generaal niet gevolgd.[20] Het HvJ creëert op deze manier steeds meer een verwevenheid tussen het EVRM en het Hv. Dit zorgt ervoor dat vooreerst het belang van het EVRM wordt versterkt. Daarnaast verschaft het betrekken van de rechtspraak van het EHRM het HvJ de opportuniteit om op een subtiele manier een tweede lezing te geven aan gevelde arresten en zo ook (bij) te sturen in de besluitvorming. Deze spitsvondigheid stimuleert een dynamische wisselwerking die het Europees recht alleen maar ten goede kan komen.

Elien Verniers
doctoraatsonderzoeker Dier & Recht (UGent)


[1] Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen e.a., HvJ EU 29 mei 2018, zaak C-426/16, EU:C:2018:335.

[2] Oeuvre d’assistance aux bêtes d’abattoirs (OABA) t. Ministre de l’Agriculture et de l’Alimentation, Bionoor SARL, Ecocert France SAS, Institut national de l’origine et de la qualité (INAO), HvJ EU 26 februari 2019, zaak C-497/17, ECLI:EU:C:2019:137.

[3] Centraal Israëlitisch Consistorie van België e.a., HvJ EU 17 december 2020, zaak C-336/19, ECLI:EU:C:2020:1031, punt 63, 77 & 79.

[4] Protocol nr. 33, 2 oktober 1997 betreffende de bescherming en het welzijn van dieren gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb.C. 29 december 2006, afl. 321E, 314. Zie over (de geschiedenis van) dierenwelzijn in de EU: E. Verniers, “Dierenwelzijn in de EU”, NJW 2019, nr. 407, (590) 593-597.

[5] Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van 13 december 2007, Pb.C. 26 oktober 2012, afl. 326, 47.

[6] Art. 13 VWEU: “Bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie op het gebied van landbouw, visserij, vervoer, interne markt en onderzoek, technologische ontwikkeling en de ruimte, houden de Unie en de lidstaten ten volle rekening met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel, onder eerbiediging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten met betrekking tot met name godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed.”.

[7] Zie uitgebreider over het verschil tussen de noties onverdoofd en ritueel slachten: “E. Verniers, “Dierenwelzijn in de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof”, RW 2020-21, nr. 18, (683) 691-692.

[8] Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen e.a., HvJ 29 mei 2018, zaak C-426/16, EU:C:2018:335, punt 60-65

[9] Ibid., punt 59.

[10] Centraal Israëlitisch Consistorie van België e.a., HvJ 17 december 2020, zaak C-336/19, ECLI:EU:C:2020:1031, punt 61.

[11] Ibid., punt 46.

[12] Ibid., punt 67.

[13] Ibid., punt 68-69.

[14] Ibid., punt 75-76.

[15] Verord.Raad nr. 1099/2009, 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden, Pb.L. 18 november 2009, afl. 303, 1.

[16] Centraal Israëlitisch Consistorie van België e.a., HvJ 17 december 2020, zaak C-336/19, ECLI:EU:C:2020:1031, punt 71.

[17] Conclusie Adv. Gen. G. Hogan 10 september 2020, zaak C-336/19, ECLI:EU:C:2020:695, punt 62.

[18] Centraal Israëlitisch Consistorie van België e.a., HvJ 17 december 2020, zaak C-336/19, ECLI:EU:C:2020:1031, punt 77.

[19] Ibid., punt 56, 57, 67 & 77.

[20] Conclusie Adv. Gen. G. Hogan 10 september 2020, zaak C-336/19, ECLI:EU:C:2020:695, punt 86.