Annotatie
10 januari 2020
Rechtspraak
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 26 november 2019
ECLI:CE:ECHR:2019:1126JUD005850211
Annotatie bij Europees Hof voor de Rechten van de Mens 26 november 2019, nr. 58502/11, ECLI:CE:ECHR:2019:1126JUD005850211
1. De uitspraak van het Hof in de zaak Abdyusheva e.a gaat in de kern over de vraag of de Russische autoriteiten klagers toegang moeten verlenen tot methadon. Dit laatste om klagers in staat te stellen af te kicken van hun heroïneverslaving. Anders dan in de eerdere zaak Wenner1 constateert het Hof geen schending van het EVRM, dit ondanks de omstandigheid dat diverse artsen en interveniërende instanties van oordeel zijn dat aan klagers wel methadon had moeten worden verstrekt. Is hier sprake van een nieuwe jurisprudentielijn van het Hof of zijn er andere redenen die de uitspraak van het Hof in de zaak Abdyusheva verklaren?
2. Methadon wordt soms verstrekt aan verslaafden aan opiaten, waaronder heroïne, indien zij willen afkicken. Daarmee is niet gezegd dat methadon een ontschuldig substitutiemiddel is. De effecten en risico’s van methadon zijn grotendeels hetzelfde als van heroïne. Zo zijn methadon en heroïne beide verslavend, met onthoudingsverschijnselen tot gevolg als de betrokkene niet meer gebruikt. Daarom wordt methadon doorgaans alleen via verslavingscentra of speciale apotheken verstrekt, en dan alleen in hoeveelheden voor enkele dagen. Het grote verschil tussen methadon en heroïne betreft de zogeheten flashwerking; is het effect van heroïne vrij snel na gebruik merkbaar (‘flash’), bij methadon is dat niet het geval. Daarnaast is de werking van heroïne korter (4 tot 6 uur), terwijl de effecten van methadon gedurende 24-36 uur merkbaar zijn. Methadongebruikers kunnen dus makkelijker een ‘gewoon’ dag- en nachtritme hanteren dan heroïnegebruikers.
3. Tegenwoordig komen heroïneverslaafden in alle lidstaten van de EU in aanmerking voor methadon, zij het dat er verschillen bestaan tussen de lidstaten. In de niet-lidstaten van de EU is methadon veelal niet legaal beschikbaar. In sommige van deze landen, waaronder Rusland, is methadon zelfs geheel verboden of wordt methadon slechts mondjesmaat beschikbaar gesteld als pijnbestrijder aan patiënten met kanker.
4. Klagers in de bovenstaande zaak zijn alle drie verslaafd, althans verslaafd geweest, aan heroïne. Om van hun verslaving af te raken zijn zij diverse malen opgenomen geweest in verslavingscentra. Alle drie hadden zij verzocht om methadon en – de pijnstiller – buprenorfine om hun verslaving te kunnen beëindigen. De Russische autoriteiten weigerden dit, omdat beide middelen in Rusland verboden zijn.
5. Klagers hadden zich bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op het standpunt gesteld dat het niet verstrekken van methadon een schending oplevert van art. 8 EVRM. Zij zijn van mening dat op de Russische autoriteiten de positieve verplichting rust hun methadon te verstrekken in het kader van de volksgezondheid. Diverse interveniërende partijen steunden klagers hierin. Zij wezen bovendien op het risico van een HIV-besmetting bij het injecteren van heroïne met vervuilde naalden.
6. Ook in Straatsburg betwistten de Russische autoriteiten dat zij verplicht waren klagers methadon te verstrekken. Daar kwam bij, aldus de Russische autoriteiten, dat twee van de drie klagers niet langer heroïneverslaafd waren. Het Hof neemt dit laatste punt van verweer over en verklaart alleen de klachten van mevrouw Abdyusheva ontvankelijk.
7. De toetsing door het Hof van de klachten van mevrouw Abdyusheva is vervolgens uiterst marginaal. Gelet op de omstandigheid dat het verstrekken van methadon in Europa controversieel is (par. 124), laat het Hof de Russische autoriteiten een ruime margin of appreciation om naar eigen inzicht te bepalen of methadon moet worden verstrekt aan heroïneverslaafden. Daar komt bij dat het EVRM niet het recht op gezondheid beschermt, aldus het Hof (par. 111), en dat in Rusland methadon voor alle patiënten is verboden (par. 134). Het niet verstrekken van methadon aan heroïneverslaafden levert aldus evenmin een vorm van verboden onderscheid op. Onder deze omstandigheden zijn de Russische autoriteiten op grond van art. 8 EVRM, noch in samenhang met art. 14 EVRM, verplicht om mevrouw Abdyusheva methadon te verstrekken.
8. Het Hof erkent dat verslaafden die toegang hebben tot heroïne noch substitutiemiddelen als methadon kunnen worden blootgesteld aan een vorm van lijden. Het Hof voegt daaraan toe dat dit lijden niet wordt veroorzaakt door het handelen van de autoriteiten, maar het gevolg is van de verslaving. De Russische autoriteiten bieden verslavingszorg aan aan heroïneverslaafden en niet is gebleken dat klagers geen gebruik konden maken van deze zorg. Derhalve is er geen sprake geweest van een schending van art. 3 EVRM, evenmin als de zaak wordt bekeken in samenhang met het discriminatieverbod van art. 14 EVRM.
9. Hoe kan het dan dat het Hof in de zaak Wenner wel concludeerde tot een schending van art. 3 EVRM? Het feitencomplex in die zaak was wezenlijk anders dan in de zaak Abdyusheva. In Duitsland is methadon al jaren een beproefd en toegestaan substitutiemiddel voor heroïneverslaafden. Wenner had dit middel ook lange tijd gekregen. Alleen gedurende de jaren dat hij in detentie verbleef, hadden de autoriteiten dit middel niet verstrekt. Voor het Hof, dat er ook op wees dat methadon buiten een penetentiaire instelling wel beschikbaar is, was dit aanleiding om te concluderen dat sprake was van een schending van art. 3 EVRM.
10. De uitspraak van het Hof in de zaak Abdyusheva getuigt daarmee niet van een nieuwe jurisprudentielijn. Wel bevestigt het Hof met deze uitspraak dat het autoriteiten bij controversiële onderwerpen, zoals drugsverslaving, een ruime beleidsvrijheid laat om eigen beleid te formuleren. Opvallend is dat het Hof niets zegt over de effectiviteit van methadon of bijvoorbeeld de kwaliteit van de verslavingszorg in Rusland. Deze marginale opstelling van het Hof is conform de huidige opvattingen over zijn subsidiaire rol, maar laat nationale autoriteiten wel erg veel ruimte om de belangen van individuen beperkt op te vatten.
mr. A.C. Hendriks
1 Wenner t. Duitsland, EHRM 1 september 2016, nr. 62303/13, ECLI:CE:ECHR:2016:0901JUD006230313, «EHRC» 2016/234 m.nt. Hendriks.