Tsjechië t. Parlement en Raad, HvJ (GK) 3 december 2019, zaak C-482/17.

De EU-richtlijn over het verwerven en voorhanden hebben van wapens is niet in strijd met het in art. 17 Hv opgenomen eigendomsrecht. De betwiste regeling, die onteigening tot gevolg zou hebben, is in feite een Tsjechische uitvoeringsregeling waartoe de richtlijn niet verplicht. Voor de eigendomsbeperkingen die wel uit de richtlijn voortvloeien geldt dat daarvoor een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens 26 november 2019, nr. 64863/13, ECLI:CE:ECHR:2019:1126JUD006486313 (Kjølbro (President), Motoc, Lubarda, Ranzoni, Ravarani, Schukking, Paczolay)

In verband met illegale visvangst is klagers schip in beslag genomen, hoewel niet hijzelf, maar een gebruiker van het schip verantwoordelijk was voor de activiteiten. Klager wist voldoende van het illegale gebruik van zijn schip om dit te kunnen rechtvaardigen. Bovendien is de procedure tot inbeslagname zorgvuldig verlopen en is klager hierin voldoende betrokken. Geen schending van art. 1 Eerste Protocol EVRM.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens 29 oktober 2019, nr. 30100/18

In de gemeente Mostar hebben sinds 2008 geen lokale verkiezingen plaatsgevonden als gevolg van niet-implementatie van een uitspraak van het Constitutionele Hof van Bosnië en Herzegovina. Dat levert een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op grond van woonplaats op voor klaagster, die voorzitter is van een lokale politieke partij. Bovendien acht het Hof de situatie strijdig met de noties van een effectieve politieke democratie en de ‘rule of law’, die ook op lokaal niveau gelden.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens 26 november 2019, nr. 58502/11, ECLI:CE:ECHR:2019:1126JUD005850211 (Serghides (President), Keller, Dedov, Lubarda, Poláčková, Felici, Wennerström)

In Rusland is behandeling van heroïneverslaafden met methadon verboden. Het Hof ziet daarin geen aantasting van het recht op respect voor het privéleven of het verbod van onmenselijke en vernederende behandeling. Rusland mocht gelet op de ruime margin of appreciation aannemen dat de risico’s die zijn verbonden aan deze behandelmethode zwaarder wegen dan de rechten van de klagers. Voor het lijden dat aan het afkicken is verbonden is de staat bovendien niet direct aansprakelijk te houden.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens 5 december 2019, nr. 43478/11, ECLI:CE:ECHR:2019:1205JUD004347811 (Turković (President), Wojtyczek, Harutyunyan, Pastor Vilanova, Koskelo, Ilievski, Sabato)

Een machtiging voor het monitoren van een verdachte van omkoping is onvoldoende precies, onder meer omdat niet is gespecificeerd voor precies welke vormen van monitoring de machtiging zou gelden. Gelet daarop is de monitoring volgens het EHRM onvoldoende bij wet voorzien in de zin van art. 8 EVRM. Het gebruik van het hierdoor vergaarde bewijs is in de omstandigheden van het geval echter niet in strijd met het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM).

Europees Hof voor de Rechten van de Mens 19 november 2019, nr. 64808/16, ECLI:CE:ECHR:2019:1119JUD006480816 (Spano (President), Bošnjak, Griţco, Kūris, Jelić, Bårdsen, Pavli)

De Noorse autoriteiten hebben zeer zorgvuldig gehandeld waar het ging om een uithuisplaatsing van een jong kind, hetgeen gerechtvaardigd was vanwege drugsgebruik en gewelddadigheid bij de ouders. De beperkingen van de omgangsrechten van de ouders met hun kind waren echter onnodig stringent, zodat art. 8 EVRM daardoor is geschonden.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens5 december 2019, nr. 46435/09, ECLI:CE:ECHR:2019:1205JUD004643509 (Turković (President), Pejchal, Pastor Vilanova, Eicke, Ilievski, Sabato, Margaryan)

In de omstandigheden van het geval is het niet onredelijk dat de nationale rechter in een strafprocedure meer gewicht en betekenis heeft toegekend aan de verklaringen die getuigen bij de politie hebben afgelegd (en die zij later hebben teruggetrokken) dan aan de verklaringen die zij onder ede bij de rechter hebben afgelegd.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens 19 november 2019, nr. 58954/09, ECLI:CE:ECHR:2019:1119JUD005895409 (Lemmens (President), Serghides, Keller, Dedov, Elósegui, Felici, Wennerström)

Het opleggen van een boete van 22 euro vanwege deelname aan een ‘flash mob’ levert om principiële reden een kennelijk nadeel op in de zin van art. 35 lid 3 (b) EVRM. De boete is daarnaast in strijd met de demonstratievrijheid van art. 11 EVRM omdat te weinig tolerantie is getoond en de omvang van de veroorzaakte ordeverstoring niet is onderzocht.